
Mr. Frans Wiggers geeft op persoonlijke titel zijn precommentaar op een arrest waaruit blijkt dat vrijgestelde WKR-loonbestanddelen onder loonbegrip voor de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding vallen.
In 2018 is de dienstbetrekking tussen een bv en een werknemer beëindigd. Deze werknemer kwam tot dat moment in aanmerking voor toepassing van de 30%-regeling. De werknemer heeft in 2018 en 2019 van zijn ex-werkgever vertrekvergoedingen gekregen van in totaal € 8,3 miljoen. De inspecteur heeft vanwege de zogeheten pseudo-eindheffing over excessieve vertrekvergoedingen een naheffingsaanslag loonbelasting aan de bv opgelegd van 75% van € 8,3 miljoen, ofwel € 6,2 miljoen. Bij de berekening van de excessieve vertrekvergoeding zijn de aan de werknemer toe te rekenen (individualiseerbare) eindheffingsbestanddelen, waaronder de vergoedingen in het kader van de 30%-regeling, tot het loon gerekend.
Hof stelt ex-werkgever in het gelijk
De bv is daartegen in beroep gegaan. Hof Den Bosch heeft haar in het gelijk gesteld door te oordelen dat de onder de werkkostenregeling (WKR) vrijgestelde loonbestanddelen niet tot de vertrekvergoeding behoren. De naheffingsaanslag is daarom verminderd tot € 4,7 mln. Zie ook NTFR 2024/769 en ‘Hof beperkt grondslag excessieve vertrekvergoeding’. De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld tegen de hofuitspraak.
LB-loonbegrip blijft leidend
De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak en oordeelt onder verwijzing naar de conclusie van Advocaat-generaal Pauwels (NTFR 2025/223) dat ook na de invoering van de WKR het Wet LB-loonbegrip onverkort leidend is voor het loonbegrip voor de pseudo-eindheffing over excessieve vertrekvergoedingen. Dit betekent dat onder dit loonbegrip ook loonbestanddelen vallen die zijn aangewezen als WKR-bestanddelen en onder de WKR zijn vrijgesteld. De naheffingsaanslag van € 6,2 miljoen blijft daarom in stand. De Hoge Raad vernietigt de hof- en rechtbankuitspraak en verklaart het beroep van de bv tegen de uitspraak van de inspecteur ongegrond.
Commentaar mr. Frans Wiggers
Taxence vroeg mr. Frans Wiggers, werkzaam als Adviseur Vaktechniek bij de Belastingdienst, om een reactie op dit arrest.
Zo uitvoerig als de A-G zijn conclusie opschreef, zo beknopt is de Hoge Raad. Gezien de gevolgen voor de praktijk, had ik een meer diepgravende overweging van de Hoge Raad verwacht. Naast dat de economisch dubbele heffing blijft bestaan, zelfs voor vrijgestelde bestanddelen, vergt de richting die de Hoge Raad kiest veel rekenwerk en administratie. Zo behoren ook gericht vrijgestelde vergoedingen en WKR-bestanddelen die vallen binnen de vrije ruimte (zie art. 31, eerste lid onder f Wet LB) tot het loonbegrip van art. 32bb Wet LB. Voor belanghebbende maakt dan ongeveer anderhalf miljoen euro uit.
Hoge Raad legt de bal bij de wetgever
Een gevoelig punt is wat mij betreft ook dat de A-G eerder al erkende dat deze wetgeving niet de schoonheidsprijs verdient en aangeeft dat de wetgever dit zou moeten oplossen. De Hoge Raad volgt de conclusie van de A-G en zo blijft belanghebbende met lege handen achter. De Hoge Raad zou wat mij betreft juist wat vaker in een praktische oplossing kunnen voorzien. Dat kan dan in de vorm van een houtskoolschets of iets dergelijks. Misschien spoort dat de wetgever aan sneller en effectiever in te grijpen. Los daarvan kan er wat mij betreft ook meer aandacht geschonken worden waarom in bepaalde gevallen de grammaticale het ‘wint’ van de andere rechtsvindingsmethoden. Ja, daar besteedde de A-G uitgebreid aandacht aan, maar omdat de Hoge Raad expliciet verwijst naar een bepaalde rechtsoverweging kan ik niet met zekerheid schrijven dat de Hoge Raad ook de weg naar het antwoord onderschrijft. Een onderbouwing had niet misstaan.
Wet: art. 31, eerste lid, onderdeel f, 31a , tweede lid en 32bb Wet LB
Geef een reactie