De hoogte van de pseudo-eindheffing bij excessieve vertrekvergoedingen kan mede afhankelijk zijn van loonbestanddelen die zijn genoten vóór 13 mei 2008. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de pseudo-eindheffing daarmee nog niet in strijd is met de Europese mensenrechten.
Het arrest van de Hoge Raad vernietigt daarmee het eerdere oordeel van Hof Arnhem-Leeuwarden (zie: ‘EVRM blokkeert terugwerkende kracht pseudo-eindheffing'). De Hoge Raad stelt dat de invloed van feiten voor de bekendmaking van een wetsvoorstel pas in strijd is met het EVRM als daardoor bij de belastingheffing de ‘fair balance’ tussen de betrokken partijen ontbreekt. De Raad wees erop dat de pseudo-eindheffing is ingevoerd om het toekennen van vertrekvergoedingen te ontmoedigen die de norm uit de Nederlandse Corporate Governance Code overschreden. Deze norm bestond al in 2008. De regeling streeft daarmee een legitiem algemeen belang na. De wetgever heeft gekozen voor de huidige methode om ontgaansmogelijkheden te voorkomen. Daarmee is hij gebleven binnen zijn bevoegdheden, aldus de Hoge Raad. Verder is de pseudo-eindheffing alleen verschuldigd als de dienstbetrekking is geëindigd na de invoering van de regeling. De heffing is dus in die zin voorzienbaar voor de werkgever.
Wet: artikel 32bb LB 1964
Meer informatie: Hoge Raad, 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1463
Geef een reactie