Ontvangt een geëmigreerde bestuurder van een Nederlandse vennootschap een ontslagvergoeding, dan wordt deze geacht te zijn verstrekt voor in Nederland verrichtte arbeid. Dat tegenover deze vergoeding geen daadwerkelijk in Nederland verrichte werkzaamheden staan, staat belastingheffing niet in de weg volgens de Hoge Raad.
In deze zaak ontving een bestuurder van een Nederlandse vennootschap een ontslagvergoeding van ruim 3 miljoen. De betaling vond plaats in drie termijnen. Na emigratie van man naar de Verenigde Arabische Emiraten in juli 2007, kreeg hij nog twee termijnen uitbetaald. Volgens de inspecteur vormde een deel van de ontslagvergoeding in Nederland belastbaar loon. De Hoge Raad was het met Hof Amsterdam eens dat de bron van de vergoeding de dienstbetrekking met de werkgever was, en niet de arbeid of het nalaten daarvan. Het bedrag vloeide volledig voort uit de in Nederland vervulde functie van bestuurder van de Nederlandse vennootschap. Deze moest daarom worden beschouwd als te zijn verstrekt ter zake van het in Nederland hebben verricht van arbeid. Of de vergoeding was betaald als compensatie voor te derven inkomsten was niet relevant. Evenmin van belang was of de bestuurder uitsluitend recht had op de vergoeding als hij gedurende een zekere tijd na afloop van de arbeidsovereenkomst bepaalde activiteiten na zou laten. Aan de belasting van het bedrag stond niet in de weg dat tegen de ontvangen vergoeding geen daadwerkelijk in Nederland verrichte werkzaamheden stonden.
Wet: artikel 7.2, lid 2 sub b Wet IB2001
Meer informatie: Hoge Raad, 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1459
Geef een reactie