De Kennisgroep Verzekeringsproducten en Eigen Woning heeft een aantal vragen beantwoord die zien op het overgangsrecht met betrekking tot kapitaalverzekeringen eigen woning (KEW), spaarrekeningen eigen woning (SEW) en beleggingsrechten eigen woning (BEW) als bedoeld in artikel 10bis.2 van de Wet IB 2001. Ten opzichte van de versie van 31 juli 2013 zijn vragen en antwoorden toegevoegd over het omzetten van een kapitaalverzekering in een SEW of BEW. Bovendien zijn enkele vragen verwijderd omdat de inhoud daarvan is opgenomen in wettelijke bepalingen.
OVERGANGSRECHT ALGEMEEN
1. Wat wordt verstaan onder "gegarandeerd kapitaal"?
Met de term gegarandeerd kapitaal wordt bedoeld het kapitaal dat door de aanbieder gegarandeerd zal worden betaald indien de overeengekomen premie of inleg gedurende de gehele looptijd volgens schema wordt voldaan. Het begrip omvat hiermee mede de term “verzekerd kapitaal” zoals dat is gebruikt in eerdere overgangsregimes voor kapitaalverzekeringen. Het gebruik van contractuele, automatische wijzigingen van premie of inleg als gevolg van wijzigingen van de rentestand, staat niet in de weg aan de vaststelling dat sprake is van een gegarandeerd kapitaal.
Als sprake is van een gegarandeerd kapitaal, blijft het overgangsrecht van Hoofdstuk 10bis van de Wet IB 2001, als hoofdregel van toepassing indien dat kapitaal na 31 december 2012 niet wordt verhoogd. Als er geen sprake is van een dergelijk gegarandeerd kapitaal, blijft het overgangsrecht als hoofdregel van toepassing indien het contractueel overeengekomen bedrag van de premie (KEW) respectievelijk het bedrag van de inleg (SEW en BEW) na 31 december 2012 niet is verhoogd en de premiebetalende periode of de looptijd niet is verlengd.
1.1 Blijft het overgangsregime behouden bij contractuele verhogingen van premie en inleg?
Van een verhoging van premie (KEW) of inleg (SEW of BEW) die het overgangsregime verloren doet gaan, is geen sprake als de verhoging rechtstreeks voortvloeit uit de overeenkomst. Deze systematiek geldt ook bij eerdere overgangsregimes voor kapitaalverzekeringen. Van een dergelijke “toegestane” verhoging is bij voorbeeld sprake als op grond van een bepaling in de overeenkomst “automatisch” verhoging plaatsvindt van de te betalen premie of inleg omdat op grond van een in de overeenkomst vastgelegde berekeningssystematiek het beoogde doelkapitaal naar verwachting niet zal worden bereikt. Ook is sprake van een toegestane verhoging als die verhoging “automatisch” plaatsvindt in verband met een wijziging van de rentestand. Deze systematiek doet zich meestal voor bij spaarhypotheken.
1.2 Blijft het overgangsregime behouden bij verhogingen op grond van “normale en gebruikelijke optieclausules”?
Een verhoging van premie (KEW) of inleg (SEW of BEW) na 31 december 2012 leidt niet tot verlies van het overgangsregime als de verhoging voortvloeit uit een bepaling in de overeenkomst zoals die luidde op 31 december 2012. Het moet dan gaan om een normale en gebruikelijke optieclausule. Deze systematiek geldt ook bij eerdere overgangsregimes voor kapitaalverzekeringen. Samengevat gaat het bij deze optieclausules om een eenzijdig – zonder dat de verzekeraar of andere aanbieder voorwaarden kan stellen – door de verzekeringnemer of rekeninghouder uit te oefenen recht om premie of inleg te mogen verhogen ten opzichte van de eerder overeengekomen hoogte van premies of inleg. Het recht tot verhoging kan in de overeenkomst begrensd zijn dan wel ongelimiteerd zijn. Als normale en gebruikelijke optieclausule geldt in dit verband ook de situatie waarin de klant de hoogte van de premie of inleg volledig zelf kan bepalen, al dan niet boven een bepaald minimumbedrag. Uiteraard moeten bij de verhogingen de relevante fiscale begrenzingen (o.m. bandbreedte) in aanmerking worden genomen.
1.3 Behoud overgangsrecht bij omzetting van KEW in SEW of BEW
Omzetting van een KEW met een gegarandeerd kapitaal
Als een KEW met een gegarandeerd kapitaal wordt omgezet in een andere productvorm met een gegarandeerd kapitaal moet worden uitgegaan van het gegarandeerde kapitaal van de oorspronkelijke KEW. Bij de omzetting in een SEW met een gegarandeerd kapitaal blijft het overgangsrecht dus behouden als het gegarandeerde kapitaal voor de SEW niet hoger is dan het gegarandeerde kapitaal voor de KEW die werd omgezet. Zie in dit verband ook paragraaf B1.2 over verhogingen op grond van “normale en gebruikelijke optieclausules”.
Als een KEW met gegarandeerd kapitaal wordt omgezet in een andere productvorm zonder gegarandeerd kapitaal, moet worden uitgegaan van de premie voor de KEW en van de premie of inleg voor de nieuwe productvorm. Zie hierna voor dergelijke omzettingen.
Omzetting van een KEW met een niet-gegarandeerd kapitaal
Als een KEW met een niet-gegarandeerd kapitaal wordt omgezet in een andere productvorm, moet steeds worden uitgegaan van het contractueel overeengekomen bedrag van de premie van de oorspronkelijke KEW. Daarbij maakt het niet uit of de KEW wordt omgezet in een product met een gegarandeerd of een niet-gegarandeerd kapitaal. In beginsel moet daarbij worden uitgegaan van de premie voor de leven- en overlijdensdekking afzonderlijk – zie paragraaf B2 – maar bij de omzetting in een SEW of BEW – al dan niet met een gegarandeerd kapitaal – geldt het volgende. Het overgangsrecht blijft behouden als de inleg voor de SEW of BEW niet hoger is dan de totaalpremie – voor de leven- en overlijdensdekking tezamen – voor de KEW die wordt omgezet. Niet alleen komt dit de eenvoud ten goede, maar bovendien kan bij dit soort omzettingen een SEW of BEW materieel worden beschouwd als een gemengde verzekering die de opgebouwde waarde uitkeert bij leven en bij overlijden, zij het zonder enige risicofactor. Zie in dit verband ook paragraaf B1.2 over verhogingen op grond van “normale en gebruikelijke optieclausules”.
Als de omzetting op deze wijze heeft plaatsgevonden in een SEW met een gegarandeerd kapitaal, vormt de hoogte van het gegarandeerde kapitaal na die omzetting voor de toekomst de maatstaf voor de beoordeling of het overgangsrecht behouden blijft. Dit betekent dat het gegarandeerde kapitaal na de omzetting niet mag worden verhoogd en de looptijd niet verlengd. Dit is anders als de verhoging voortvloeit uit een contractuele verhoging (zie B1.1) dan wel uit een normale en gebruikelijke optieclausule (zie B1.2). Het is bij de omzetting van een KEW in een SEW of BEW niet verplicht om naast de SEW of BEW nog een losse overlijdensrisicoverzekering af te sluiten. Als er wel een losse overlijdensrisicoverzekering is gesloten, heeft deze fiscaal geen verband met de SEW of BEW. De premie voor een dergelijke losse overlijdensrisicoverzekering telt dan ook in de toekomst niet mee voor de toets of het overgangsrecht behouden blijft. Deze overlijdensrisicoverzekering valt niet onder het overgangsrecht en behoort daarom tot box 3.
2. Afzonderlijke toets overgangsrecht uitkering bij leven en ten gevolge van
overlijden
Voor kapitaalverzekeringen die bestonden op 14 september 1999 geldt als voorwaarde voor behoud van eerbiedigende werking en voor de bijzondere waardevrijstelling van Hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel AN, van de Invoeringswet Wet IB 2001 dat voor de beoordeling of de verzekerde rechten zijn verhoogd, de leven- en de overlijdenscomponent afzonderlijk moeten worden bezien. De verzekerde uitkering c.q. de te betalen premie voor de leven- of de overlijdenscomponent mogen dus wel worden verlaagd als die verlaging niet leidt tot een verhoging van een andere component. Voor de beoordeling of met betrekking tot een KEW is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het overgangsrecht, moeten de leven- en de overlijdenscomponent ook in beginsel afzonderlijk worden bezien overeenkomstig de voorgaande overgangsregimes voor kapitaalverzekeringen. Dit houdt in dat het verzekerde kapitaal c.q. de te betalen premie voor de verzekerde uitkering bij leven afzonderlijk van het verzekerde kapitaal c.q. de te betalen premie voor de verzekerde uitkering ten gevolge van overlijden, moeten worden getoetst. Zie voor de omzetting van een KEW in een SEW of BEW echter paragraaf B1.3.
Als uitzondering hierop gelden de goedkeuringen die zijn opgenomen in paragraaf 7.5 van het Verzamelbesluit Kapitaalverzekeringen, besluit van 28 april 2009, nr. CPP2008/1118M en in paragraaf 6 van het Compensatiebesluit beleggingsverzekeringen, besluit van 20 december 2011, nr. BLKB2011/1954M. Als die goedkeuringen van toepassing zijn – het gaat hierbij om omzettingen van beleggingsverzekeringen – mag onder voorwaarden worden uitgegaan van de totaalpremie, dat wil zeggen van de premie voor leven en overlijden gezamenlijk. Dit betekent dat bij gelijkblijvende totaalpremie de premie voor overlijden omlaag kan en daarmee de premie voor het levendeel omhoog. Er moet daarbij wel een normale en gebruikelijke dekking bij overlijden overblijven. Dit is bijvoorbeeld een overlijdensdekking van 90% of 110% van de opgebouwde waarde in de verzekering. Bij de omzetting van een unit-linkedverzekering in een gemengde euroverzekering is dit bijvoorbeeld een overlijdensdekking waarbij bij overlijden hetzelfde bedrag als bij in leven zijn of de restitutie van de betaalde of de in totaal te betalen premie wordt verzekerd. Het is niet mogelijk de overlijdensrisicoverzekering geheel te laten vervallen.
Deze laatste goedkeuringen in het Compensatiebesluit zullen voor kapitaalverzekeringen in algemene zin ook worden opgenomen in het Verzamelbesluit Kapitaalverzekeringen. Voor het overgangsrecht KEW mag echter al worden uitgegaan van deze goedkeuring. Hetzelfde geldt uiteraard voor kapitaalverzekeringen die tot box 3 behoren en waarvoor een overgangsrecht van de Wet IB 1964 geldt.
3. Tijdstip van opneming van verhogingclausules?
In paragraaf B1 zijn de toegestane verhogingen van premie en inleg behandeld op grond van contractuele bepalingen (hierna: bepalingen) en normale en gebruikelijke optieclausules (hierna: optieclausules). Voor de toepassing van het overgangsrecht moeten die bepalingen en optieclausules op de volgende tijdstippen onderdeel uitmaken van de overeenkomst om het overgangsrecht niet te verliezen op het (latere) moment dat de bepaling in werking treedt of de optie wordt uitgeoefend:
a. Als sprake is van een situatie waarop de in paragraaf 1 beschreven hoofdregel van toepassing is, moesten de bepalingen en optieclausules uiterlijk op 31 december 2012 deel uitmaken van de overeenkomst;
b. In de gevallen waarin een KEW, SEW en BEW tot 1 april 2013 mocht worden aangegaan, verhoogd of verlengd, geldt dat uiterlijk tot die datum daarbij ook bepalingen en optieclausules in de overeenkomst konden worden overeengekomen. Overigens geldt hierbij dat de bepalingen en optieclausules niet mogen leiden tot een 5 hoger gegarandeerd kapitaal of doelvermogen dan het bedrag van de eigenwoningschuld op 31 december 2012;
c. In de gevallen waarin op grond van andere specifieke bepalingen van het overgangsrecht een KEW, SEW of BEW nog na 31 december 2012 doch vóór 1 januari 2014 kon worden aangegaan, verhoogd of verlengd, geldt het volgende. De bepalingen en optieclausules in de overeenkomst konden uiterlijk worden opgenomen tot het voor die gevallen relevante tijdstip van aangaan, verhogen of verlengen. Zie voor deze gevallen artikel 10bis.2, tweede lid, van de Wet IB 2001.
AANGAAN EN BEËINDIGEN VAN FISCAAL PARTNERSCHAP
1. Vervreemding KEW, SEW en BEW bij aangaan en beëindigen fiscaal partnerschap met ingang van 2013
De fiscale behandeling met ingang van 2013 van de KEW, SEW en BEW (hierna: KEW) in het kader van het aangaan of beëindigen van een fiscaal partnerschap is op zichzelf niet anders dan de fiscale behandeling onder de Wet IB 2001, tekst tot en met 2012. De relevante bepalingen in Hoofdstuk 10bis van de Wet IB 2001 zijn in zoverre gelijkluidend aan die van de artikelen 3.116 tot en met 3.119a van de Wet IB 2001, tekst 2012. Dit betekent dat het mogelijk is om in verband met het aangaan of beëindigen van een fiscaal partnerschap een KEW geheel of gedeeltelijk te vervreemden aan de partner zonder dat daardoor sprake is van een schending van voorwaarden van het regime van de KEW die zou leiden tot een fictieve uitkering (artikel 10bis.4, derde lid, onderdeel c, en 10bis.5, vierde lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001). Het is daarbij niet relevant of al dan niet sprake is van gemeenschap van goederen.
Voorbeeld
Op grond van de wettelijke bepalingen is het mogelijk in de veel voorkomende situatie dat na echtscheiding de ene partner de eigen woning en de bijbehorende eigenwoningschuld "meeneemt", dat die ene partner ook de KEW van de andere partner overneemt. Deze overname van de KEW vindt fiscaal geruisloos plaats.
Deze wettelijke systematiek geldt voor alle KEW's die vallen onder het overgangsrecht van Hoofdstuk 10bis van de Wet IB 2001. Zie artikel 10bis.2 van de Wet IB 2001.
2. Gevolgen van de vervreemding; gehele of gedeeltelijke omzetting
Een gehele of gedeeltelijke vervreemding van de KEW in het kader van het aangaan of beëindigen van een fiscaal partnerschap heeft tot gevolg dat ook sprake is van een gehele of gedeeltelijke omzetting als bedoeld in artikel 10bis.8 van de Wet IB 2001. Op grond van deze omzettingsbepaling wordt de nieuwe KEW geacht de voortzetting te zijn van de omgezette KEW. In de eerste plaats blijft hierdoor het overgangsrecht van toepassing op de nieuwe KEW. Ook heeft artikel 10bis.8 van de Wet IB 2001 tot gevolg dat het aantal jaren betaling van premie of inleg van de omgezette KEW meetelt voor de nieuwe KEW. De hoogte van de premie of de inleg van de omgezette KEW blijft voor de nieuwe KEW de maatstaf voor de toepassing van de bandbreedte-eis van de premie of inleg. Bij de gedeeltelijke vervreemding van een KEW brengt dit mee dat de desbetreffende premie of inleg naar evenredig deel voor de nieuwe KEW de maatstaf blijft voor de toekomst.
Voorbeeld
Bij echtscheiding wordt de KEW van de ene partner gesplitst en gaat deze voor de helft over naar de andere partner. Voor ieder van hen gaat de helft van de vóór de splitsing betaalde premie en de helft van de vóór de splitsing relevante bandbreedte (hoogste – laagste van de premies) gelden als maatstaf voor de toekomst. Op beide delen blijft het overgangsrecht van toepassing. 6
3. Voorwaarden voor behoud overgangsrecht bij vervreemding en omzetting
In de omzettingsbepaling zijn voorwaarden opgenomen voor het behoud van het overgangsrecht voor de KEW. Om het overgangsrecht te behouden mag bij omzetting het gegarandeerde kapitaal of de te betalen premie of inleg bij een product zonder gegarandeerd kapitaal niet worden verhoogd en mag geen verlenging van de looptijd plaatsvinden. Deze voorwaarden zijn gelijk aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 10bis.2, eerste lid, van de Wet IB 2001 voor het overgangsrecht in het algemeen. Hetgeen daarover is beschreven in paragraaf C1, is daarom van overeenkomstige toepassing op artikel 10bis.8 van de Wet IB 2001.
4. Bestaand beleid voor beëindigen van fiscaal partnerschap geldt ook vanaf 2013
De bepalingen over de KEW bij het aangaan en beëindigen van een fiscaal partnerschap met ingang van 2013 zijn gelijkluidend aan de bepalingen van vóór 2013. Dit brengt mee dat het specifieke goedkeurende beleid voor het beëindigen van een fiscaal partnerschap opgenomen in het Verzamelbesluit kapitaalverzekeringen van toepassing blijft (besluit van 28 april 2009, nr. CPP2008/1118M, hierna: het besluit). Het gaat hierbij om de volgende goedkeuringen voor beëindiging van een fiscaal partnerschap:
– Een overschrijding van de bandbreedte-eis als gevolg van wijziging van de verzekerde persoon heeft geen fiscale gevolgen (paragraaf 3.1.6 van het besluit).
– Na verdeling van een KEW over beide ex-partners hebben handelingen met het deel van de ene ex-partner geen gevolgen voor het deel van de andere ex-partner (paragraaf 5.2 van het besluit).
– Een wijziging van de verzekerde persoon leidt niet tot verlies van een vorm van eerbiedigende werking als die wijziging leidt tot een hogere premiebetaling (paragraaf 7.5.4 van het besluit).
Meer informatie: Vragen en antwoorden over besluit BLKB 13 322, KEW, SEW, BEW
Geef een reactie