De Hoge Raad heeft geoordeeld dat Nederland bij de berekening van de voorkoming van dubbele belasting rekening mag houden met alle bestanddelen van het wereldinkomen. Dus ook de inkomensbestanddelen waarover de andere staat mag heffen volgens het belastingverdrag.
Het gaat hier om de keuzeregeling in de inkomstenbelasting, waarbij buitenlands belastingplichtigen (nu nog) de keuze hebben om te worden aangemerkt als binnenlands belastingplichtigen. Om te bereiken dat buitenlandse belastingplichtigen door toepassing van de keuzeregeling zodanig in de heffing worden betrokken dat hen gelijke voordelen toekomen als binnenlandse belastingplichtigen die overigens in gelijke omstandigheden verkeren, wordt de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting bepaald volgens de vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud. Deze methode leidt ertoe dat het Nederlandse inkomen wordt belast naar het gemiddelde tarief dat zou gelden in geval van heffing over het wereldinkomen. Hiervoor mag Nederland het wereldinkomen, inclusief de bestanddelen die op grond van het belastingverdrag aan een ander land zijn toegewezen, betrekken in de berekening van de voorkoming van dubbele belasting, zo gaf de Hoge Raad aan.
Pensioenuitkering
Het ging in deze zaak om een inwoner van Duitsland die daar in 2007 een eigen woning had. Hij genoot in dat jaar onder meer een uitkering van het UWV en een pensioenuitkering. Voor de pensioenuitkering was de heffingsbevoegdheid volgens het belastingverdrag exclusief aan Duitsland toegewezen. De man koos voor fiscale behandeling als binnenlands belastingplichtige. Bij de vaststelling van de aanslagen inkomstenbelasting over 2007 had de inspecteur bij de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting rekening gehouden met de pensioenuitkering. Dit was terecht, zo oordeelde de Hoge Raad.
Let op! Vanaf 1 januari 2015 wordt de keuzeregeling in de inkomstenbelasting herzien. Het keuze-element van de huidige regeling wordt vervangen door een regeling voor kwalificerende buitenlands belastingplichtigen. Dit is geregeld in het Belastingplan 2014.
Meer informatie: Hoge Raad, 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:167
Geef een reactie