De Hoge Raad heeft benadrukt dat het recht op een teruggaaf van afgedragen btw bij het verbreken van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting overgaat naar de ondernemer die dat recht rekent tot zijn bedrijfsvermogen. Dit kan ertoe leiden dat een werkmaatschappij btw kan terugvragen die de fiscale eenheid heeft afgedragen.
In de voorafgaande zaak had Hof Den Haag al geoordeeld dat een moedermaatschappij te laat het verzoek om teruggaaf van btw had ingediend als het recht op teruggaaf was ontstaan tijdens de fiscale eenheid (zie: ‘Geen recht op btw-teruggaaf wegens te laat ingediende verzoeken’ ). Was dit recht later ontstaan, dan zou de werkmaatschappij recht hebben op de teruggaaf. Toen de moedermaatschappij in cassatie ging, stelde zij dat het recht op teruggaaf toch aan haar toekwam. Op het moment waarop de werkmaatschappij de facturen had opgesteld, behoorde zij nog tot de fiscale eenheid. De fiscale eenheid had dan ook de btw afgedragen. Maar volgens de Raad was pas gebleken dat een paar afnemers niet zouden betalen nadat de werkmaatschappij de fiscale eenheid had verlaten. Het recht op aftrek was dus ontstaan na het einde van de fiscale eenheid. Omdat de vorderingen op de afnemers toen behoorden tot het bedrijfsvermogen van de werkmaatschappij, kon alleen zij de btw terugvragen. Dat de moedermaatschappij de btw had afgedragen, was niet van belang.
Wet: artikel 7, vierde lid OB 1968
Beschikking: artikel 3a, tweede lid, Uitv.besch. OB 1968
Meer informatie: Hoge Raad, 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:226
Geef een reactie