Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de fiscus niet alleen natuurlijke personen maar ook rechtspersonen die een aanmerkelijk belang in een beleggingslichaam vervreemden, aansprakelijk kan stellen voor onbetaald gebleven vennootschapsbelasting van dat beleggingslichaam.
Een bv werd na de verkoop van de aandelen in een dochter-bv aansprakelijk gesteld voor een vennootschapsbelastingschuld van die dochter. De bv stelde dat alleen natuurlijke personen aansprakelijk konden worden gesteld op grond van artikel 40 van de Invorderingswet. Rechtbank Gelderland oordeelde echter dat uit de wetsgeschiedenis niet valt af te leiden dat de wetgever de bedoeling had om alleen natuurlijke personen die minstens een derde van de aandelen hebben in een beleggingsmaatschappij aansprakelijk te stellen. De wetgever beoogde de wet juist aan te scherpen, om zo de handel in (herinvesterings)lichamen tegen te gaan. Zie in dit kader ook het bericht ‘Hardere aanpak handel in hir-lichamen’. Dit bracht de rechtbank tot het oordeel dat de inspecteur juist had gehandeld. De inspecteur had namelijk aannemelijk gemaakt dat het vermogen van de dochtermaatschappij binnen een jaar voor de vervreemding veroorzaakt was door een transactie die niet paste binnen de normale bedrijfsvoering. Nu de bv evenmin aannemelijk had gemaakt dat het niet aan haar te wijten was dat het vermogen van de dochter ontoereikend was voor het voldoen van de aanslag, verklaarde de rechtbank haar beroep ongegrond.
Wet: artikel 40 Invorderingswet 1990
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 4 februari 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:619
Geef een reactie