Voor heffing van erfbelasting over woning gold tot 2012 de WOZ-waarde naar de peildatum van het voorafgaande jaar.De Hoge Raad oordeelde in navolging van Rechtbank 's-Gravenhage dat dit niet in strijd is met het EVRM.
Bij overlijden in november 2010 liet een moeder aan haar kinderen een woning na. Voor de rechter stond vervolgens ter discussie naar welke waarde de woning had voor de heffing van erfbelasting. Na Rechtbank ´s-Gravenhage oordeelde ook de Hoge Raad dat de bijzondere waarderingsregel voor woningen van toepassing was. Op grond daarvan werd tot 1 januari 2012 aangesloten bij de WOZ-waarde van het verkrijgingsjaar. Dat is de waarde op 1 januari van het daaraan voorafgaande jaar. In dit geval moest de waarde van de woning dus worden bepaald naar een tijdstip dat 22 maanden vóór de verkrijging lag. Door een algemene waardedaling van woningen in deze periode was de erfbelasting berekend naar een hogere waarde dan realiseerbaar op de sterfdatum. Met de praktische regeling is de wetgever echter niet buiten zijn ruime beoordelingsbevoegdheid getreden. Tegen de vaststelling van de WOZ-waarde staan rechtsmiddelen open. Ook in deze zaak is er dus een mogelijkheid geweest om de waarde van de woning, die ook geldt voor de heffing van erfbelasting, effectief te betwisten. De wetgever mocht een zekere ruwheid aanvaarden omwille van een vereenvoudiging in de uitvoering van de Successiewet. Er was in dit geval geen sprake van een individuele buitensporige last als gevolg van de ruwheid van de wettelijke regeling. Bij de wijziging van die bepaling per 2012 zag de wetgever uitdrukkelijk af van terugwerkende kracht. De inspecteur had terecht de hogere WOZ-waarde toegepast naar waardepeildatum van 1 januari 2009.
Wet: artikel 21 Successiewet (tekst 2010), artikel 1 Eerste Protocol EVRM
Meer informatie: Hoge Raad, 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:339
Geef een reactie