De Hoge Raad oordeelt dat een Zwitsers pensioenfonds geen recht had op teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting. Het pensioenfonds voldeed niet aan alle eisen die voor teruggaaf werden gesteld.
Het betrof een Zwitsers pensioenfonds dat in 2005 onder andere Nederlandse portfoliodividenden had ontvangen. Bij de uitkering was 25% dividendbelasting ingehouden. Op basis van het toen geldende belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland kon het pensioenfonds 10% dividendbelasting terugkrijgen. Het fonds vroeg vervolgens de resterende 15% dividendbelasting terug op basis van artikel 10, lid 1 Wet op de dividendbelasting. Om op grond van dit artikel teruggaaf te krijgen moet sprake zijn van een in Nederland gevestigde rechtspersoon die niet aan de vennootschapsbelasting is onderworpen en die de uiteindelijke gerechtigde is tot de opbrengsten waarop dividendbelasting is ingehouden. Vaststond dat het pensioenfonds niet in Nederland, noch in een andere lidstaat was gevestigd. In dat geval kon niet worden geoordeeld dat niet in geschil was dat het pensioenfonds voldeed aan alle eisen die het nationale recht stelt voor teruggaaf. Het hof deed dit wel. Zie ook het artikel ‘Ook Zwitsers pensioenfonds kan alle dividendbelasting terugvragen’. De hofuitspraak kon daarom niet in stand blijven. En ook al zou er veronderstellende wijs van worden uitgegaan dat het Zwitsers pensioenfonds wel vergelijkbaar was met een Nederlands pensioenfonds, dan nog kon de vraag wie de uiteindelijke gerechtigde was tot beleggingsdividenden niet op eenvoudige wijze worden gecontroleerd, zo gaf de Hoge Raad aan. Het weigeren van teruggaaf van dividendbelasting werd gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang in verband met de bestrijding van belastingfraude. De Hoge Raad oordeelde dat het verzoek om teruggaaf moest worden afgewezen.
Wet: artikel 10, lid 1 Wet op de dividendbelasting 1965
Meer informatie: Hoge Raad, 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:279
Geef een reactie