Een moedermaatschappij die een vordering op haar dochter wil afwaarderen, kan niet alleen volstaan met de stelling dat sprake is van een dreigend faillissement van haar dochter. Ze moet deze stelling, zeker als zij na een herinnering en aanmaning geen aangifte heeft gedaan, overtuigend kunnen onderbouwen.
Zo wilde een bv een vordering van ruim vier ton op haar dochtermaatschappij afwaarderen vanwege een dreigend faillissement van die dochter. Maar de inspecteur ging daar niet mee akkoord. De bv had namelijk geen aangifte vennootschapsbelasting gedaan over het jaar 2009 en kreeg daarom een ambtshalve aanslag inclusief een boete van € 2.460 opgelegd. De bv stelde dat de door de inspecteur geschatte belastbare winst van € 64.806, op basis van de winstgegevens uit 2006 en de omzetgegevens van 2009, onjuist was. Volgens de bv moest de vordering op haar dochter, gelet op haar faillissement in 2010, in 2009 ten laste van het resultaat worden afgewaardeerd, zodat de belastbare winst negatief € 299.368 beliep. Ook verklaarde de bv tijdens de zitting tevergeefs dat de activiteiten van de dochter wettelijk verboden zouden gaan worden in 2010 en dat de creditcardmaatschappijen geen diensten meer wensten te verlenen aan haar dochter. Het hof oordeelde dat de bv niet overtuigend had aangetoond dat al op balansdatum – ultimo 2009 – redelijkerwijs bekend was dat de door haar gestelde vorderingen op de dochter vanwege een dreigend faillissement niet volwaardig meer waren. Verder vond het hof de boete passend en geboden. De bv was in het verleden namelijk meermalen haar verplichting tot het voldoen van aangifte niet nagekomen. De Hoge Raad bevestigde deze hofuitspraak op 24 oktober 2014.
Meer informatie: Hoge Raad, 24 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3022
Geef een reactie