Op het moment dat iemand een script aanbiedt aan een uitgever en dit ook daadwerkelijk wordt uitgegeven, is er geen sprake meer van een hobby. De fiscus mag in dat geval ervan uitgaan dat men beoogde daarvoor een vergoeding te ontvangen en dat ook redelijkerwijs kon verwachten. Die vergoeding vormt in dat geval een belast resultaat uit overige werkzaamheden.
Een dame die een boek over oosterse religie en filosofie had geschreven en daarvoor een vergoeding ontving van de uitgeverij, probeerde tevergeefs te ontkomen aan de heffing van inkomstenbelasting door te stellen dat sprake was geweest van liefhebberij. Het hof was van oordeel dat op het moment van het sluiten van het contract met de uitgever er vanuit kon worden gegaan dat de vrouw voor haar script een vergoeding beoogde te ontvangen en dat ook redelijkerwijs kon verwachten. Het volledige door de uitgeverij aan de vrouw betaalde bedrag vormde een belast resultaat uit overige werkzaamheden. De werkzaamheden bestaande uit het schrijven van een boek voor een uitgever waren niet van dien aard en omvang dat gesproken kon worden van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid waarmee werd beoogd door deelname aan het maatschappelijk productieproces winst te behalen. Verder vond het hof de boete van 50% passend en geboden. Het laten overmaken van het bedrag op een derdenrekening van het kantoor van haar gemachtigde en het zich vervolgens in contanten laten uitbetalen van dat bedrag door de gemachtigde was zo ongebruikelijk en merkwaardig dat dit het vermoeden rechtvaardigde dat zij hiermee willens en wetens had beoogd de uitbetaling voor de inspecteur verborgen te houden. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van de vrouw zonder nadere motivering ongegrond.
Wet: artikel 3.95 Wet IB 2001 en artikel 67e, tweede lid, AWR
Hof Amsterdam, 20 februari 2014 (gepubliceerd op 10 april 2014), ECLI:NL:GHAMS:2014:925
Meer informatie: Hoge Raad, 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2807, 14/01287
Geef een reactie