Bij de berekening van de winst mag men beursgenoteerde effecten niet afwaarderen vanwege een beleggingsfraude die pas in een later boekjaar bekend is geworden.
De Hoge Raad maakte dit duidelijk in een recente zaak. Het betrof een bv die onder andere beursgenoteerde effecten in een beleggingsfonds hield. De bv waardeerde de effecten tegen kostprijs of lagere beurswaarde. In de jaren 2005 en 2006 bedroeg de beurswaarde meer dan de kostprijs, dus waardeerde de bv de effecten tegen de kostprijs. Eind 2008 werd echter bekend dat het beleggingsfonds was getroffen door beleggingsfraude die was veroorzaakt door een piramidespel. De bv wilde daarom haar effecten in de boekjaren 2005 en 2006 afwaarderen tot onder de kostprijs met een beroep op het voorzichtigheidsbeginsel. De Hoge Raad wees dit beroep af. Omdat het om beursgenoteerde effecten ging, had de bv deze effecten gedurende de jaren 2005 en 2006 kunnen verkopen tegen deze beurswaarde. De beleggingsfraude was pas later bekend geworden en kon de waarde van de effecten in 2005 en 2006 dan ook niet beïnvloeden. Dit zou alleen anders zijn als een onmiddellijke verkoop in die jaren een aanmerkelijk koersdrukkend effect zou hebben. Dit was hier niet het geval.
Meer informatie: Hoge Raad, 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2980
Geef een reactie