Erfpachtbetalingen met betrekking tot de eigen woning zijn niet aftrekbaar als de erfpachtconstructie qua economisch resultaat is aan te merken als een verstrekking van een geldlening. Dit heeft de Hoge Raad beslist.
Het ging om de eigenaar van een eigen woning, die zijn woning verkocht aan een bv. De bv vestigde tegelijkertijd een opstalrecht ten gunste van de voormalige eigenaar. Bovendien werd de man erfpachter van de grond. Het erfpachtrecht was eeuwigdurend en het erfpachtcanon bedroeg bijna € 100.000 per jaar gedurende de eerste tien jaren. Bij bepaalde wijzigingen in de fiscale behandeling van deze erfpachtcanon zou de voormalige eigenaar kunnen eisen dat de nog niet verschenen termijnen werden gehalveerd. De man wilde zijn erfpachtcanon aftrekken, maar de Belastingdienst ging niet akkoord. De inspecteur stelde dat de erfpachtconstructie in feite een overeenkomst van geldlening was. De constructie was alleen maar gekozen om een bedrag aan erfpachtcanon te kunnen aftrekken. De fiscus legde de man bovendien een vergrijpboete op.
Fraus legis
De rechtbank oordeelde dat de man een samenstel van rechtshandelingen was aangegaan om belastingheffing te voorkomen of in ieder geval te verminderen. De rechtbank kon zich echter voorstellen dat de man in de veronderstelling verkeerde dat zijn opvatting was toegestaan. De constructie was namelijk voorgesteld door een gerenommeerde bank. Omdat sprake was van een pleitbaar standpunt, vernietigde de rechtbank de vergrijpboete. Toen de man in hoger beroep ging, oordeelde de belastingrechter dat de erfpachtconstructie qua economisch resultaat was aan te merken als een verstrekking van een annuïtaire geldlening door de bank (ECLI:NL:GHAMS:2013:CA0082). De bank had namelijk geen belang verkregen bij de waardeontwikkeling van de grond. De gebruiksrechten en beschikkingsmogelijkheden van de grond voor de man waren bovendien niet veranderd. Vervolgens constateerde het hof dat de man de geldlening niet had gebruikt voor de verkrijging, verbetering of onderhoud van een eigen woning. Het rentedeel in de annuïteit was daarom niet aftrekbaar. Het hof kwam daardoor niet toe aan de vraag of sprake was van fraus legis.
UPDATE
Op 10 oktober 2014 heeft de Hoge Raad de hofuitspraak bevestigd (ECLI:NL:HR:2014:2927). De Hoge Raad merkte verder nog op dat geen recht bestaat op aftrek in gevallen waarin periodieke betalingen weliswaar zijn opgenomen in een akte van vestiging van een erfpachtrecht, maar waarin de verplichting tot betaling van de canon in economische zin geen betrekking heeft op het houden en gebruiken van de eigen woning. In zo’n geval is de canon niet aan te merken als een periodieke betaling op grond van een erfpachtrecht met betrekking tot de eigen woning. De Hoge Raad vond dat bij belanghebbende sprake was van zo’n situatie. Dit bracht de Hoge Raad tot het eindoordeel dat in elk geval de aflossingscomponent in de periodieke betalingen niet in aanmerking kwam voor aftrek.
Wet: artikel 3.120 IB 2001 en artikel 67f AWR
Meer informatie: Hoge Raad, 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2927
Geef een reactie