Een groot aantal bv’s binnen een groep van meer dan 100 vennootschappen kon niet aantonen dat er economische activiteit plaatsvond in die bv’s. Dat betekende geen btw-ondernemerschap en dus geen recht op de geclaimde aftrek voorbelasting.
De bv’s in kwestie maakten deel uit van een groep die bestond uit meer dan 100 bv’s. Die vennootschappen waren allemaal op hetzelfde adres gevestigd en de aandelen werden allemaal – middellijk of onmiddellijk – gehouden door dezelfde man. Hij voerde ook de directie over de vennootschappen. In 2001 ontvingen diverse bv’s vragenbrieven van de inspecteur over het btw-ondernemerschap, omdat ze over meerdere jaren grote btw-teruggaven hadden gevraagd. Op basis van de ontvangen informatie oordeelde de inspecteur dat in 31 vennootschappen geen economische activiteit plaatsvond. Ook na verzoek van de fiscus in 2010 konden de bv’s niet aannemelijk maken dat er btw-belaste activiteiten hadden plaatsgevonden. Zelfs bij het hof Den Bosch gaf de belanghebbende bv helemaal geen inzicht in haar activiteiten, ook niet in verband met de opgegeven omzet in het laatste kwartaal voor adviezen die aan gelieerde vennootschappen waren gegeven. Dat zij dacht dat de vragenbrief van de inspecteur een enquête was, vond het hof volstrekt ongeloofwaardig. De bv had dan ook geen recht op aftrek van voorbelasting. De bv had overigens wel recht op vergoeding van immateriële schade van € 3.000 wegens termijnoverschrijding in de bezwaarfase.
Wet: artikel 7 Wet OB
Meer informatie: Gerechtshof Den Bosch, 29 augustus 2014 (gepubliceerd op 8 oktober 2014), ECLI:NL:GHSHE:2014:3361
Geef een reactie