Van een ‘woning in aanbouw’ is pas sprake vanaf het moment van aanvang van de (feitelijke) bouwkundige werkzaamheden die tot de stichting van die woning leiden. Kort gezegd: pas bij aanvang van de bouw, zo oordeelt de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft in deze zaak overwogen om voor het begrip ‘woning in aanbouw’ aan te sluiten bij het tijdstip waarop (voldoende) voorbereidingen voor de bouw zijn getroffen, het tijdstip waarop de grond bouwrijp is gemaakt, het moment van sluiten van een (koop-) aannemingsovereenkomst of het tijdstip waarop de betrokkene de ter zake van de bouw vereiste vergunning(en) heeft verkregen. Maar bij gebreke van enig aanknopingspunt daarvoor in de tekst en de bedoeling van artikel 3.111, lid 3 Wet IB 2001, zag de Hoge Raad onvoldoende reden voor een keuze voor één van die tijdstippen. Voor het begrip ‘woning in aanbouw’ moet daarom worden aangesloten bij het spraakgebruik, dus het moment van aanvang van de bouw. En tot het moment dat de woning in aanbouw is, is geen aftrek van betaalde hypotheekrente mogelijk.
Wet: artikel 3.111, lid 3 Wet IB 2001
Meer informatie: Hoge Raad, 3 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2872
Geef een reactie