Hof Amsterdam heeft onlangs duidelijk gemaakt dat een excessieve reiskostenvergoeding niet is aan te merken als een onbelaste vergoeding voor andere beroepskosten.
Een accountmanager probeerde de navordering van inkomstenbelasting over zijn excessieve reiskostenvergoeding te voorkomen met diverse stellingen. Zijn werkgever had hem namelijk een vergoeding toegekend van € 0,38 per zakelijke kilometer. Dus het dubbele van de onbelaste vergoeding à € 0,19. De vergoeding was zo hoog omdat de manager zelf een representatieve auto had moeten aanschaffen in verband met zijn klantenbezoek. De man stelde eerst dat de vergoeding een algemene beroepskostenvergoeding was. De belastingrechter wees dit standpunt af, omdat reiskostenvergoedingen al vallen onder speciale wetsartikelen.
Eigen auto
De accountmanager deed daarnaast een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hij zou in vergelijkbare omstandigheden verkeren als een werknemer met een auto van de zaak die minder dan 500 privékilometer op jaarbasis reed. Het hof wees ook dit beroep af. De man reed in een eigen auto waardoor zijn positie wezenlijk verschilde met die van een werknemer met een auto van de zaak. De accountmanager wees er nog op dat hij de auto had gefinancierd met een lening van zijn werkgever. Deze omstandigheid in combinatie met de excessieve reiskostenvergoeding betekende echter nog niet dat de werkgever alle autokosten vergoedde. Fiscaal gezien was daarom sprake van een eigen auto.
Wet: artikel 3.81 IB 2001, artikel 39c, eerste lid LB 1964 en artikelen 15, 15b, eerste lid, onderdeel a en 15c LB 1964 per 31 december 2010
Meer informatie: Hof Amsterdam, 27 maart 2014 (gepubliceerd 2 april 2014), ECLI:NL:GHAMS:2014:970
Geef een reactie