Het in aanmerking nemen van de WOZ-waarde naar het prijspeil op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar van overlijden voldoet aan het vereiste ‘fair balance’ en leidt niet tot een ‘individual and excessive burden’.
Een vrouw die na het overlijden van haar vader in 2010 de woning erfde, vond dat de waarderingsregels rondom de woning inbreuk maakten op het eigendomsgrondrecht in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Toen moest men voor de waardering van een geërfde woning uitgaan van de WOZ-waarde naar het prijspeil op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar van overlijden. De vrouw in kwestie stelde dat hierdoor een verschil in belastingdruk ontstond van 7,1 %, hetgeen resulteerde in een hogere aanslag erfbelasting van € 21.000. Het hof oordeelde dat het verschil in belastingdruk van 7,1 % weliswaar aanzienlijk was, maar van een effectieve belastingdruk van 22,5% kon niet worden gezegd dat dit een ‘individual and excessive burden’ vormde. De wetgever had destijds niet gekozen voor een waardepeildatum gelegen in het jaar van overlijden vanwege het daaraan verbonden risico dat bij het doen van aangifte, de relevante WOZ-waarde nog niet zou zijn vastgesteld. De wetgever had dus aanvaard dat de woning in de erfbelasting werd betrokken voor een waarde die (hoogstwaarschijnlijk) afweek van de waarde ten tijde van de algemene wettelijke waarderingsdatum. Van de afwegingen van deze keuze kan niet worden gezegd dat zij elke redelijke grond ontberen. De vrouw kon evenmin kiezen voor de WOZ-waarde van het jaar volgende op het jaar van verkrijging (dus per 1 januari 2011). De wetgever heeft namelijk geen terugwerkende kracht verbonden aan die bepaling. De Hoge Raad verklaarde de cassatie van de vrouw zonder nadere motivering ongegrond.
Wet: artikel 21, vijfde lid SW
Hof Amsterdam, 7 november 2013 (gepubliceerd op 13 november 2013) ECLI:NL:GHAMS:2013:3919, 12/01157
Meer informatie: Hoge Raad, 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:892
Geef een reactie