De bedrijfsopvolgingsfaciliteit is niet in strijd met het discriminatieverbod, ook niet als het verkregene tot het ondernemingsvermogen van de erfgenaam gaat behoren.
In deze zaak ging het om een erfgenaam die bij overlijden van erflater in 2007 vermogen verkreeg. Op het moment van overlijden dreef erflater geen onderneming. De erfgenaam wel en wendde het verkregene onmiddellijk aan in zijn eigen onderneming. Sindsdien behoorde dit vermogen tot zijn ondernemingsvermogen. Hof Den Bosch oordeelde eerder al dat het verkregen vermogen voor de erflater geen ondernemingsvermogen vormde, zodat de erfgenaam geen beroep op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) kon doen. De Hoge Raad is het met het hof eens dat er in dit geval geen strijd was met het discriminatieverbod, waarbij zij verwees naar het arrest van 22 november 2013. Dit geldt ook in het geval sprake is van geërfd vermogen dat bij de verkrijger tot zijn (verplichte) ondernemingsvermogen gaat behoren. Met de beperking van de BOF tot vermogen dat tot ondernemingsvermogen van de erflater behoorde, is de wetgever binnen de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid gebleven.
Wet: artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR
Meer informatie: Hoge Raad, 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:687
Geef een reactie