Extensieve uitleg van een arrest van Hoge Raad uit 1963 leidt ertoe dat bij met een alternatieve woonvorm sprake kan zijn van een behandeling die in overwegende mate is gericht op de verpleging van bewoners. Er bestaat in zo'n geval recht op investeringsaftrek en willekeurige afschrijving ter zake van het investeringen in het pand.
In deze zaak dreef een echtpaar een onderneming in de vorm van een vof. Het ging om een gezinsvervangend tehuis voor ernstig verstandelijk beperkte jongeren. Het echtpaar woonde met hun kinderen in hetzelfde pand. De inspecteur stond investeringsaftrek en willekeurige afschrijving voor dit pand niet toe omdat het pand als woonhuis aangemerkt moest worden. Volgens het echtpaar was dit niet het geval omdat sprake zou zijn van een pand waarin verpleging plaatsvond. De rechtbank verwees naar een arrest van de Hoge Raad uit 1963. Daaruit bleek dat een woning niet wordt gebruikt als woonhuis als deze is bestemd als inrichting voor zwakzinnigen én zij tijdens hun verblijf in het pand worden verpleegd. Aan de verpleging moet dan overwegende betekenis worden toegekend. Volgens de rechtbank was in dit geval ook sprake van een dergelijke bestemming van het pand en een gerichte wijze van behandeling. De gekozen huiselijke setting die moet zorgen voor een spoediger herstel van cliënten, leidde er niet toe dat geen sprake was van verpleging van de cliënten. Ter zake van de investeringen in het pand had het echtpaar daarom recht op investeringsaftrek en willekeurige afschrijving.
Wet: artikel 3.34, 3.40 en 3.45, lid 1 onderdeel d Wet IB 2001 (tekst 2009), artikel 7 Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 5 augustus 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:4878
Geef een reactie