Het oordeel van het hof dat een bron van inkomen ontbrak, was volgens de Hoge Raad onverenigbaar met de beslissing dat geldstromen aan activiteiten voor de eenmanszaak moesten worden toegerekend.
In deze zaak kwam een eigenaar van een eenmanszaak in beroep tegen een eerdere uitspraak van het hof. De man organiseerde reizen naar Europese steden. Voor het jaar 2008 nam hij in zijn aangifte inkomstenbelasting ruim € 5000 op als verlies uit onderneming. Omdat de inspecteur zijn ondernemerschap niet kon beoordelen, stond hij dit niet toe. Hij stelde dat ruim € 18.000 als inkomsten uit overige werkzaamheden aangemerkt moest worden. Het hof oordeelde dat de ondernemer met zijn bedrijf in 2009 en voorgaande jaren geen inkomsten had verworven, en dat het niet zo was dat met de activiteiten redelijkerwijs voordeel te verwachten was. Er kon daarom niet worden gesproken van een bron van inkomen. Het hof concludeerde vervolgens dat de geldstromen ter zake van de eenmanszaak buiten aanmerking moesten worden gelaten en de aanslag verminderd diende te worden met ruim € 18.000. De staatssecretaris ging daartegen in cassatie en met succes. De Hoge Raad vond het oordeel van het hof onbegrijpelijk en innerlijk tegenstrijdig. Het hof besliste dat de man in 2008 geen inkomsten had verworven met activiteiten voor zijn zaak. Dit was onverenigbaar met haar oordeel dat de geldstromen in 2008 van ruim € 18.000 buiten aanmerking moesten worden gelaten, omdat deze geldstromen aan activiteiten voor de eenmanszaak moesten worden toegerekend. Het Gerechtshof in Amsterdam moet zich daarom opnieuw gaan buigen over deze zaak.
Meer informatie: Hoge Raad, 8 augustus 2014, ECLI:NL:HR:2014:2143
Geef een reactie