Als iemand een bedrijfspand wil verhuren, is het goed mogelijk dat bedrijven die naast dat pand liggen bereid zijn een relatief hoge prijs te betalen. Hof Amsterdam heeft onlangs bevestigd dat de fiscus deze hoge huurprijs mag meenemen in de berekening van de waarde van het bedrijfspand.
Een echtpaar dat eerst een banketbakkerij had gedreven in firmaverband en na de staking de bedrijfsruimte verhuurde, dacht daar anders over. Volgens het echtpaar was hun huidige huurder alleen bereid een hoge huur te betalen omdat hij al een winkel dreef in het naastgelegen pand. Omdat de huurder de scheidingsmuur tussen beide panden mocht doorbreken, kon hij het gehuurde pand gebruiken om zijn winkelruimte uit te breiden. Het echtpaar stelde dat een willekeurige derde een veel lagere huur zou willen betalen. Maar het hof constateerde dat de ‘buurman’ een bijzondere gegadigde was, maar nog steeds een onafhankelijke marktpartij. Bovendien is het niet zo dat de waarde in het economische verkeer is gebaseerd op de huur die de gemiddelde wederpartij wenst te betalen. Integendeel, van belang is de huur die tot stand komt op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding. De huurder had evenmin vanuit een dwangpositie gehandeld die bij de bepaling van de zakelijke waarde moest worden genegeerd. De overeengekomen huur was dus te gebruiken als grondslag voor de berekening van de waarde in het economische verkeer.
Wet: artikelen 3.8 en 5.19, eerste lid Wet IB 2001
Meer informatie: Hof Amsterdam, 17 juli 2014 (gepubliceerd 20 augustus 2014), ECLI:NL:GHAMS:2014:3361
Geef een reactie