Als een belastingplichtige ten tijde van het doen van een aangifte wist of zich ervan bewust moet zijn dat door gebreken in die aangifte een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven, is de vereiste aangifte niet gedaan. In dat geval is omkering en verzwaring van de bewijslast onvermijdelijk en riskeert men bovendien een forse boete.
Een adviseur die ten tijde van het doen van zijn aangifte omzet had gepresenteerd als een privéstorting bevond zich onlangs in deze vervelende situatie. Deze adviseur beschikte slechts over een in Excel bijgehouden kasadministratie. Daarin waren regelmatig (19 keer) bedragen vermeld die als storting vanuit privé waren verantwoord. Omdat die privéstortingen van in totaal € 19.880 onverklaarbaar waren, ging de inspecteur ervan uit dat dit bedrag niet verantwoorde omzet van de onderneming vormde. De inspecteur nam het standpunt in dat de adviseur de ‘vereiste aangifte’ niet had gedaan en dat de omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde was. Daarnaast kreeg de man een vergrijpboete van 25% opgelegd. Het hof oordeelde dat de adviseur door het presenteren van de omzet als een privéstorting ten tijde van het doen van de herziene aangifte zich ervan bewust moest zijn geweest dat een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. De stelling van de man dat de gelden waren verkregen uit geldleningen en een legaat van zijn echtgenote mocht niet baten, want hij wist deze stelling niet met bewijsstukken te onderbouwen. Hij had de vereiste aangifte dus niet gedaan, zodat de bewijslast terecht was omgekeerd en verzwaard. Ook de boete van 25% vond het hof passend en geboden.
Wet: artikel 27e Algemene wet inzake rijksbelastingen
Meer informatie: Hof Arnhem-Leeuwarden, 26 augustus 2014 (gepubliceerd op 5 september 2014), ECLI:NL:GHARL:2014:6698
Geef een reactie