Dat de onderhuurder van een deel van het pand meer huur moest betalen dan de hoofdhuurder voor het hele pand vond het hof ongeloofwaardig. Daar kwam een gebrekkige administratie bij die ervoor zorgde dat een ondernemer niet de hoge huisvestingskosten kon aftrekken die hij meende te hebben.
Een man runde een eigen adviesbureau en was daarnaast nog in dienstbetrekking. In het pand van zijn werkgever huurde hij een deel onder. Eerst in het ene pand, na een verhuizing ook in het andere pand. In beide gevallen bedroeg de huurprijs € 2082,50 per maand. In totaal € 24.990 per jaar. De man nam ging bij het invullen van zijn aangifte IB echter uit van slechts € 8.793 aan huisvestingskosten. Toen de inspecteur na een boekenonderzoek een winstcorrectie opnam van ruim € 70.000, meende de ondernemer dat hier nog huisvestingskosten ter grootte van € 24.990 op in mindering moesten komen. Omdat omkering en verzwaring van bewijslast aan de orde was (wegens het niet doen van de vereiste aangifte) was het aan de man om de hoge kosten aan te tonen. Daarin slaagde hij niet. Het hof vond het niet geloofwaardig dat de man met een huur van € 2.082,50 per maand meer huur zou betalen dan de hoofdhuurder van het pand. Bovendien maakte het feit dat de maandhuur voor de onderhuur van het gedeelte van het eerste pand exact gelijk was aan de maandhuur voor de onderhuur van het gedeelte van het tweede pand de boel niet geloofwaardiger. Daarnaast achtte het hof de – zonder toelichting – overlegde huurovereenkomst en betalingskwitanties niet voldoende om aan te tonen de huur zo hoog was. Het eerder aangegeven bedrag van € 8.793 was geloofwaardiger.
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26 augustus 2014 (gepubliceerd op 5 september 2014), ECLI:NL:GHARL:2014:6699
Geef een reactie