De premie van verkoopopties kan als kosten in mindering op de overdrachtsprijs komen, als zij daadwerkelijk worden uitgeoefend. Het is volgens de Hoge Raad niet mogelijk de premie voor niet uitgeoefende verkoopopties aan te merken als kosten van reguliere voordelen.
In deze zaak verwierf een (fictief) aanmerkelijk belanghouder in 2001 en 2002 verkoopopties (putopties) tegen betaling van € 15.188.742 aan premie. Deze optierechten zijn vervallen doordat de looptijd was verstreken. Het Hof Amsterdam oordeelde eerder al dat verkoopopties volgens artikel 4.4 Wet IB2001 niet tot het ab worden gerekend. Alleen als zij daadwerkelijk worden uitgeoefend ter zake van aandelen die tot een (fictief) ab behoren, komt de premie bij de vervreemder als kosten in mindering op de overdrachtsprijs. De Hoge Raad is van mening dat het Hof juist heeft geoordeeld. De door de ab-houder aangevoerde argumenten om verkoopopties gelijk te behandelen als koopopties konden de duidelijke wettekst en wetsgeschiedenis niet opzij zetten. Ook zijn laatste poging om de verkoopoptiepremie aan te laten merken als kosten van reguliere voordelen mislukte. De verkooppremie kon niet in mindering komen op zijn belastbare inkomen uit ab.
Wet: artikel 4.4, 4.6, 4.7, 4.15, 4.32 Wet IB2001
Meer informatie: Hoge Raad, 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2681
Geef een reactie