Als een woning tijdens uitzending wordt verhuurd, is het geen ‘eigen woning’ in de verhuurperiode. Na afloop van de verhuur kan de woning wel opnieuw als eigen woning in de zin van artikel 3.111 lid 6 van de Wet IB2001 worden aangemerkt.
Dit oordeelde Rechtbank Den Haag in een zaak die een man aanspande die sinds 2003 naar het buitenland was uitgezonden. Gedurende de uitzending hield hij zijn woning in Nederland aan. In de periode van 30 juli 2008 tot en met 17 september 2009 verhuurde hij deze woning. Vóór en na deze verhuurperiode stond de woning aan hem ter beschikking. Op 4 januari 2011 keerde de man definitief terug naar Nederland. Volgens de inspecteur kon de woning voor het gehele jaar 2009 niet als eigen woning worden aangemerkt op grond van artikel 3.111, zesde lid (uitzendbepaling). Het woord ‘sindsdien’ uit de wettekst van dit artikel betekende naar zijn mening dat een woning sinds het vertrek van de belastingplichtige naar het buitenland niet verhuurd mocht zijn aan derden. De rechter sloot zich niet aan bij deze grammaticale interpretatiemethode van de wet. Volgens de rechtbank moest uit een eerder arrest van de Hoge Raad (21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX9090) worden afgeleid dat de woning uitsluitend gedurende de verhuurperiode niet als eigen woning kon worden aangemerkt. De woning mocht daarom na beëindiging van de verhuur weer in box 1 in aanmerking worden genomen.
Wet: artikel 3.111 lid 6 Wet IB2001
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 3 oktober 2013 (gepubliceerd op 10 januari 2014), ECLI:NL:RBDHA:2013:17570
Geef een reactie