Bij de berekening van een middelingsteruggaaf moet rekening worden gehouden met de herrekende premies volksverzekeringen. Dit betekent dus dat een lagere herrekende inkomstenbelasting niet leidt tot een middelingsteruggaaf, als hier een relatief hogere herrekende premie volksverzekeringen tegenover staat.
De middelingsregeling is bedoeld als tegemoetkoming voor het progressienadeel dat kan ontstaan bij sterk wisselende inkomens en heeft puur het karakter van een belastingteruggaaf. Dit neemt echter niet weg dat de hoogte van de (herrekende) premieheffing hierop van invloed is. Het is namelijk mogelijk dat een lagere herrekende inkomstenbelasting niet leidt tot een middelingsteruggaaf, omdat hier een relatief hogere herrekende premie volksverzekeringen tegenover staat. Volgens de A-G is de wijze waarop bij de bepaling van een middelingsteruggaaf rekening wordt gehouden met (herrekende) premie volksverzekeringen niet in strijd met het eigendomsrecht en het gelijkheidsbeginsel in het mensenrechtenverdrag (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). Hij benadrukt dat de wetgever niet gehouden is te voorzien in een middelingsregeling, zodat een drempel voor de toepassing ervan op zichzelf toelaatbaar is. De keuze van de wetgever om bij de bepaling van deze drempel mede rekening te houden met de (herrekende) premie volksverzekeringen, is gezien de nauwe samenhang tussen de belasting- en premieheffing goed te verdedigen en dus niet van iedere redelijke grond ontbloot. De wetgever is bij de vormgeving van de middelingsregeling binnen zijn beoordelingsmarge gebleven. De Hoge Raad was het met de A-G eens dat de inspecteur in deze zaak bij de berekening van de middelingsteruggaaf terecht rekening had gehouden met de premies volksverzekeringen.
Wet: artikel 3.154 en artikel 9.1 Wet inkomstenbelasting 2001
Meer informatie: Conclusie A-G, Parket bij de Hoge Raad, 9 oktober 2013 (gepubliceerd op 15 november 2013), ECLI:NL:PHR:2013:1137, 13/00724
Geef een reactie