Uit een onlangs gepubliceerde uitspraak van Hof Amsterdam blijkt dat de fiscus pas een dividenduitkering in aanmerking mag nemen voor zover de betrokken partijen een bevoordeling van de aandeelhouder beoogden.
Voor de aanwezigheid van een dividenduitkering is vereist dat een lichaam vermogen overdraagt aan een aandeelhouder. Daarbij moeten het lichaam en de aandeelhouder zich ook bewust zijn van de bevoordeling van de aandeelhouder. In de zaak voor Hof Amsterdam had een bv in het jaar 2000 in totaal ƒ 15 miljoen gestort op drie beleggingsrekeningen op naam van haar directeur en enig aandeelhouder. Hierdoor was duidelijk sprake van een vermogensoverdracht, ook al stelde de dga dat hij steeds had gehandeld alsof deze rekeningen van de bv waren. De bv mocht daarom de kosten van de beleggingen niet aftrekken. Het hof concludeerde vervolgens dat de dga en de bv niet volledig doorhadden wat de gevolgen waren van de storting op de rekeningen op naam van de dga. De dga en zijn bv hadden wel geprobeerd om vermogen en rendementen in privé te houden. Het hof constateerde dat op het moment van de winstuitdeling de dga ƒ 10 miljoen van het bedrag aanmerkte als geparkeerd geld van de bv. Hij zou dit deel ook gebruiken voor zakelijke investeringen. Ten aanzien van dit deel ontbrak het bevoordelingsoogmerk, zodat geen sprake was van dividend. De resterende ƒ 5 miljoen kwalificeerde wel als dividend waarop de bv dividendbelasting moest inhouden.
Wet: artikel 3, eerste lid, onderdeel a DB 1965
Meer informatie: Hof Amsterdam, 5 september 2013 (gepubliceerd 24 december 2013), ECLI:NL:GHAMS:2013:4655
Geef een reactie