Het feit dat iemand jarenlang een VAR-winst en O-biljetten ontvangt van de Belastingdienst wil nog niet zeggen dat diegene ook daadwerkelijk ondernemer is voor de inkomstenbelasting. Dit blijkt uit de volgende zaak voor Hof Arnhem-Leeuwarden.
In deze zaak was het de vraag of de vergoedingen die een man ontving voor de distributie en bezorging van dagbladen en lokale weekkranten aangemerkt moesten worden als winst uit onderneming. De man meende dat hij ondernemer was voor de inkomstenbelasting, omdat hij steeds een VAR-winst en O-biljetten ontving van de Belastingdienst. Dat sprake was van ondernemerschap bleek volgens hem uit het feit dat hij ingeschreven stond in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, btw in rekening bracht aan zijn opdrachtgevers, de bezorgactiviteiten naar eigen inzicht kon uitvoeren en de hoogte van de vergoedingen tot stand waren gekomen door onderhandelingen. Volgens het hof had de man niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van ondernemerschap. Bepaalde factoren (zoals het lopen van ondernemersrisico, bekendheid naar buiten toe en het spraakgebruik) wezen namelijk nog niet in de richting van een onderneming. Het hof merkte nog op dat de man geen vertrouwen kon ontlenen aan de in een verklaring arbeidsrelatie neergelegde kwalificatie van inkomsten, temeer omdat de inspecteur bij het opleggen van geen enkele aanslag die kwalificatie had gevolgd. De inspecteur had bovendien voor de belastingheffing op geen enkel moment gevolg gegeven aan de uitgereikte O-biljetten. Hij had de vergoedingen steeds gerekend tot het resultaat uit overige werkzaamheden. Het gelijk was dan ook aan de inspecteur.
Wet: artikel 3.156 en artikel 3.157 Wet inkomstenbelasting 2001
Meer informatie: Hof Arnhem-Leeuwarden, 18 december 2013 (gepubliceerd op 23 december 2013), ECLI:NL:GHARL:2013:9619
Geef een reactie