EU-lidstaten mogen als voorwaarde voor de toepassing van de btw-vrijstelling of nultarief bij invoer van goederen die in een btw-entrepot worden opgeslagen, als voorwaarde stellen dat die goederen daadwerkelijk in een dergelijk entrepot worden opgeslagen.
Het Europese Hof heeft dit beslist in een Italiaanse zaak waarbij een bedrijf bij invoer van een partij goederen uit een derde land, volgens de rechter ten onrechte de btw-vrijstelling had toegepast. In Italië is de invoer van goederen die worden opgeslagen in een btw-entrepot namelijk vrijgesteld van btw (in Nederland geldt het nultarief). In de douaneaangifte van het desbetreffende bedrijf was vermeld dat de goederen voor btw-doeleinden zouden worden opgeslagen in het btw-entrepot. Op de dag na de invoer had de entrepotbeheerder de goederen geregistreerd in de voorraadadministratie. Toen bleek dat de goederen nooit daadwerkelijk in het entrepot waren binnengebracht, maar slechts fictief door inschrijving in de voorraadadministratie, werden zij onmiddellijk aan het stelsel van het btw-entrepot onttrokken. Het bedrijf voldeed toen de btw met toepassing van de verleggingsregeling. Toch verzocht de Italiaanse Douane belanghebbende om betaling van de btw bij invoer. Het Hof oordeelde dat aan de btw-vrijstelling bij invoer van goederen de voorwaarde kan worden verbonden dat de ingevoerde goederen daadwerkelijk worden opgeslagen in een btw-entrepot. Maar volgens het Hof is het wel in strijd met het neutraliteitsbeginsel om betaling van btw te verlangen bij invoer, als die met toepassing van de verleggingsregeling al is voldaan door middel van uitreiking van een op eigen naam gestelde factuur en boeking in het register van aan- en verkopen van de belastingplichtige.
Wet: artikel 1, onderdeel a en 18 en Tabel II, onderdeel a sub 2 Wet OB 1968
Meer informatie: Hof van Justitie van de Europese Unie, 17 juli 2014, C‑272/13
Geef een reactie