Op het moment dat iemand opties op aandelen uitoefent kan een aanmerkelijk belang ontstaan. De vervreemding van dit belang leidt dan tot een box 2-heffing, tenzij men aannemelijk kan maken dat de economische eigendom van die aandelen aan een ander was overgedragen op het moment dat de opties werden uitgeoefend.
De directeur van een vastgoedfonds nv bezat in 2002 ongeveer 4,8% van de aandelen in die nv. Een paar maanden later keerde de nv een stockdividend uit op die aandelen en op de door de directeur uit opties verkregen aandelen. In oktober 2002 droeg deze directeur al zijn aandelen in de nv voor ruim € 45 miljoen over aan de gezamenlijke bieders. Daarna legde hij zijn directeursfunctie neer. De inspecteur meende dat de directeur op een ondeelbaar moment een aanmerkelijk belang had, namelijk op het moment dat hij de opties uitoefende. Op dat moment was hij juridisch en economisch eigenaar. De directeur stelde dat hij op hetzelfde ondeelbare moment de optieaandelen had overgedragen aan en had gehouden voor rekening en risico van zijn ex-echtgenote. Het was aan hem om dit aannemelijk gemaakt. Volgens de rechtbank was hij daarin niet geslaagd. De verklaring van zijn ex-echtgenote was zo algemeen dat daaruit niet de bedoeling van de partijen met betrekking tot de optieaandelen kon worden afgeleid. In de aangifte inkomstenbelasting van de ex-echtgenote was evenmin een melding gemaakt van die aandelen en er was geen depot voor haar geopend voor de aandelen. De rechtbank kwam op basis van deze feiten en omstandigheden tot het oordeel dat de inspecteur de directeur terecht als aanmerkelijk belanghouder had aangemerkt en de correctie van € 6.6 miljoen in box 2 terecht was aangebracht.
Wet: artikel 4.12, onderdeel b Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 4 februari 2014, (gepubliceerd op 9 juli 2014), ECLI:NL:RBGEL:2014:615
Geef een reactie