Onlangs stelde een belanghebbende dat de heffing van overdrachtsbelasting over de verkrijging van de economische eigendom van een onroerende zaak in strijd zou zijn met de Europese mensenrechten. De Hoge Raad heeft dit standpunt verworpen.
Het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) eiste in eerdere zaken dat nationale wetgeving voldoende concreet moet zijn als die wetgeving het eigendomsrecht beperkt. Dit betekent dat de burger de rechtsgevolgen van zijn handelen moet kunnen overzien. Ook moet hij zijn gedrag daarop kunnen afstemmen. Volledige zekerheid of voorspelbaarheid van de rechtsgevolgen is echter niet verplicht. Ook is het geen bezwaar als men juridisch advies moet inwinnen om de consequenties van een regeling te overzien. Dit geldt vooral voor professionals die zijn gewend voorzichtigheid te tonen in hun beroepsuitoefening, aldus de Advocaat-generaal (A-G). Door ‘economische eigendom’ te omschrijven als een samenstel van rechten en verplichtingen dat op zijn minst enig risico van waardeverandering inhoudt, voldeed de wetgever aan het voorzienbaarheidscriterium. De A-G merkte op dat de wetgever juist de verkrijging van de economische eigendom had moeten belasten toen in de praktijk partijen alles behalve de juridische eigensom gingen overdragen om de heffing te ontgaan.
Wet: artikel 2, tweede lid WBR 1970
Meer informatie: Hoge Raad, 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1621
Geef een reactie