Algemene prijsdalingen op de woningmarkt zijn niet maatgevend bij de beoordeling van de waarde van de woning voor toepassing van de Wet WOZ.
In deze zaak stond de waarde van een monumentaal ambachtshuis uit het jaar 1600 ter discussie. De heffingsambtenaar had de waarde van dit pand voor het jaar 2012 vastgesteld op
€ 1.154.000. Volgens de eigenaar moest de waarde echter teruggebracht worden tot € 750.000. Het hof was van oordeel dat de heffingsambtenaar met behulp van een taxatierapport aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning zeker niet lager was dan ruim € 1 miljoen. Met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning voor wat betreft inhoud, kaveloppervlakte, ligging en kwaliteit van de opstallen, was voldoende rekening gehouden. Deze verschillen waren ook niet van een zodanige omvang dat de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten niet goed bruikbaar waren. De eigenaar stelde echter dat de voorgenomen bouw van een appartementencomplex tegenover de woning tot een lagere waarde zou leiden. Deze stelling was volgens het hof onvoldoende feitelijk onderbouwd om tot een ander inzicht te komen. Hij probeerde de lagere waarde ook nog te onderbouwen met taxaties van de woning uit 2004 (€ 797.000) tot 2009 (€ 1.204.000). Maar de waarde op de peildatum kon volgens het hof niet herleid worden uit deze eerder vastgestelde waarden. Dit geldt ook als sprake is van dalende woningprijzen. Het hof stelde de inspecteur in het gelijk.
Wet: artikel 17, lid 2 en artikel 22 Wet WOZ
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 2 juli 2014 (gepubliceerd 28 juli 2014), ECLI:NL:GHDHA:2014:2297
Geef een reactie