Als een grootouder zijn kinderen als erfgenamen verplicht om een bedrag schuldig te erkennen aan de kleinkinderen, is deze zogeheten ik-opa-last belast bij de kleinkinderen als hun ouders overlijden. Rechtbank Den Haag heeft de stelling dat de ik-opa-last moet worden aangemerkt als een legaat verworpen.
In de zaak voor de rechtbank had een erflater vóór zijn overlijden in 1999 in zijn testament een ik-opa-bepaling opgenomen. Toen de zoon van de erflater in 2010 overleed, stelde de inspecteur dat de ik-opa-last bij de kleinkinderen van de erflater was belast als fictieve verkrijging. Een kleinzoon wilde de ik-opa-last aanmerken als legaat. De last zou dan namelijk worden gewaardeerd tegen de nominale waarde minus het bedrag dat de vader had geërfd in 1999. De grondslag voor de erfbelasting zou dan aanzienlijk lager uitpakken. Volgens de rechtbank bleek uit de wetsgeschiedenis dat het standpunt van de kleinzoon onjuist was. De inspecteur had de ik-opa-last terecht aangemerkt als een fictieve verkrijging en het negende lid van artikel 10 van de Successiewet 1956 buiten beschouwing gelaten. Toch verklaarde de rechtbank het beroep van de zoon gegrond. De Belastingdienst moest bij de berekening van de erfbelasting voor de kinderen namelijk ook rekening houden met de last van vruchtgebruik ten gunste van de moeder. Dit vruchtgebruik was voor haar immers een belaste verkrijging.
Wet: artikel 10, eerste en negende lid SW 1956
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 3 juni 2014 (gepubliceerd 2 juli 2014), ECLI:NL:RBDHA:2014:8012
Geef een reactie