Accepteert de fiscus jarenlang aftrek als persoonlijke verplichting, maar komen er bijna 10 jaar later toch twijfels? Dan kon volgens Hof Den Bosch van de belastingplichtige niet meer worden gevergd dat zij na zoveel jaar nog specifiek bewijs hiervan leverde. Het was daarom aan de inspecteur om te bewijzen dat periodieke uitkeringen berustten op een dringende morele verplichting.
Bij het overlijden van vader in 1997, erfden zijn kinderen onder de last een levenslange lijfrente-uitkering te doen aan zijn vriendin. Tot zijn overlijden woonden de vader en zijn vriendin 6 tot 7 jaar samen. In de aangiften inkomstenbelasting werd sinds 1997 voor de last een bedrag als persoonlijke verplichting in aftrek gebracht. Jarenlang accepteerde de Belastingdienst deze aftrek, maar liet dit voor het jaar 2007 niet meer toe. Toen moest naar het tijdstip waarop het vorderingsrecht ontstond (2007), worden beoordeeld of de periodieke uitkeringen berustten op een dringende morele verplichting. Het hof vond dat niet van de erfgenaam kon worden gevergd dat zij na zoveel jaar nog bewijs zou leveren van de maatschappelijke positie en vooruitzichten van de vriendin destijds. De inspecteur betoogde toen dat het leven van de dame en haar plaats in de maatschappij vanaf het overlijden van erflater in grote lijnen hetzelfde was als vóór het samenwonen met de erflater. Ook zou haar financiële positie zodanig zijn geweest dat zij zelf goed in staat bleek tot het voeren van een redelijk bestaan in de maatschappij. Een onderhoudsbijdrage was dus niet nodig. Het hof vond voor de bepaling van de maatschappelijke positie en vooruitzichten van de vriendin niet doorslaggevend dat zij direct na het overlijden van erflater naar haar eigen woning was teruggegaan. Er moest ook rekening worden gehouden met het sociale milieu waarin zij tijdens de samenwoning verkeerde en na het overlijden was te komen verkeren. De inspecteur kon het hof niet overtuigen en werd dus niet in zijn gelijk gesteld. De aftrek bleef in stand.
Wet: Artikel 6.1 en 6.3, lid 1, sub f Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 19 juni 2014 (gepubliceerd op 3 juli 2014), ECLI:NL:GHSHE:2014:1822
Geef een reactie