Onroerende zaak die waren bestemd voor bewoning, maar een tijd als schoolgebouw werden gebruikt konden toch als woning kwalificeren. Het lage overdrachtsbelastingtarief van 2% was daarom van toepassing toegepast, oordeelde Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Een gemeente had in het verleden opdracht gegeven voor het bouwen van vier woningen waaraan een woonbestemming werd toegekend. Na voltooiing dienden de onroerende zaken circa 12,5 jaar als schoolgebouw. Hiervoor werden de vier onroerende zaken met een gang aan de voorzijde met elkaar verbonden en was tussen de twee woonblokken een gymlokaal gebouwd. Daarna stonden de onroerende zaken in afwachting van verkoop circa twee jaren leeg. Uiteindelijk kocht een bv de vier onroerende zaken en verkocht deze op dezelfde dag door aan twee echtparen. De bv zorgde voor de sloop van de gang en het gymlokaal en de echtparen gingen na de verbouwing in de woningen wonen. De vraag was of de onroerende zaken op het moment van levering als woning kwalificeerden en de verkrijging dus belast was met 2% overdrachtsbelasting. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde dat dit inderdaad het geval was. Daarbij was van belang dat de onroerende zaken naar hun aard waren bestemd voor bewoning en dat ze al twee jaren niet in gebruik waren als schoolgebouw. Het feit dat de onroerende zaken op dat moment nog moesten worden verbouwd vond de rechter te vergelijken met de situatie van een casco-woning. Ook de omstandigheid dat op het moment van de levering de gang en het gymlokaal nog niet waren afgebroken, maakte niet dat geen sprake was van woningen.
Wet: artikel 14, lid 2 Wet Belastingen voor rechtsverkeer
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2 oktober 2014 (gepubliceerd op 11 november 2014), ECLI:NL:RBZWB:2014:6819
Geef een reactie