Houdt de bijdrage die ouders betalen rechtstreeks verband met het leerlingenvervoer dat de gemeente verricht? De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie.
De gemeente Borsele heeft voor ouders van leerlingen uit het primair en voortgezet onderwijs een regeling voor leerlingenvervoer ingesteld. Ouders betalen een eigen bedrage en dan worden hun kinderen met de bus gehaald en gebracht. De vergoeding is afhankelijk van het aantal kilometers (tussen 6 en 20 km geldt een ander bedrag dan bij meer dan 20 km), het inkomen van de ouders en de persoonlijke situatie van de leerling. De gemeente ontving in 2008 bijna € 14.000 aan eigen bijdragen, terwijl de kosten van het vervoer ruim € 459.000 bedroegen. Bij de Hoge Raad was in geschil of het leerlingenvervoer een economische activiteit is en of de gemeente optrad als btw-ondernemer en recht had op btw-aftrek. De Hoge Raad kon deze vragen niet beantwoorden en heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie.
Arrest Commissie/Finland
Voor de beslissing is het volgens de Hoge Raad van belang vast te stellen wat de reikwijdte is van het arrest Commissie/Finland. Het is de vraag of uit het arrest Commissie/Finland moet worden geconcludeerd dat het feit dat de kosten voor verleende diensten bij lange na niet worden gedekt door de ontvangen bijdragen, meebrengt dat het ontvangen bedrag niet als vergoeding kan worden aangemerkt. Moet daarom de prestatie worden geacht slechts tegen een symbolische vergoeding te zijn verricht? Daarnaast is het ook de vraag of moet worden geconcludeerd dat zowel bij vervoer over een afstand van 6 tot en met 20 kilometer als bij vervoer over een afstand van meer dan 20 kilometer een rechtstreeks verband tussen de vervoersprestatie en de door de ouders betaalde bijdrage ontbreekt.
Wet: artikel 4 en artikel 7 Wet OB
Meer informatie: Hoge Raad, 7 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3122
Geef een reactie