Een voorziening die een bv had opgevoerd voor een vordering die zo goed als zeker niet zou worden betaald, moest laag blijven. Dit oordeelde Rechtbank Noord-Holland.
Bij een controle was gebleken dat een bv haar cao-bepalingen niet was nagekomen. Aan (ex-)werknemers was ze nog een bedrag van ruim € 1,4 miljoen schuldig wegens niet betaalde lonen en emolumenten en ze moest ook een schadevergoeding betalen van € 100.000. Nadat de bv hiervoor werd gedagvaard, vormde ze een voorziening voor de claim., eerst ter hoogte van € 125.000. Later verhoogde de bv deze tot € 1,3 miljoen. De zaak kwam bij de rechtbank. Hierbij gaf de rechter aan dat bij de waardering van de voorziening feiten en omstandigheden van na de balansdatum in aanmerking moesten worden genomen, ook als op balansdatum nog geen reden was om aan te nemen dat deze feiten en omstandigheden zich voor zouden doen. De bv in kwestie had in 2011 geen omzet meer, in 2012 niets meer in kas en in 2013 was de bv failliet verklaard. Nu het zo goed als zeker was dat de bv de gevorderde bedragen niet zou gaan betalen, was het niet van belang dat er op de balansdatum voldoende vermogen aanwezig was om de verwachte schuldvordering te voldoen. Eiseres mocht in dit geval niet meer doteren aan de voorziening dan al door de inspecteur was toegestaan, namelijk € 125.000.
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland, 25 november 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:10615
Geef een reactie