Als iemand te laat in bezwaar gaat tegen een BPM-afdracht omdat de inspecteur hem niet heeft gewezen op de openstaande rechtsmiddelen, is in beginsel sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dit blijkt uit een recent arrest van de Hoge Raad. Uit dit arrest blijkt ook dat een bedrijf met een adviseur die deskundig is op het gebied van de invoer van auto’s, wordt geacht op de hoogte te zijn van de bezwaarmogelijkheid.
Een bv had in 2010 en 2011 in verband met de aanvraag van een kenteken voor een personenauto aangifte BPM gedaan. De bv liet het indienen van de aangifte over aan haar gemachtigde, die deskundig was op het gebied van de invoer van auto’s. Toen de bv het niet eens was met het bedrag dat zij aan BPM had voldaan, diende zij een bezwaarschrift in. Dit kwam te laat binnen bij de Belastingdienst en werd niet-ontvankelijk verklaard. De bv startte daarop een beroepsprocedure. Uiteindelijk moest de Hoge Raad oordelen of het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De bv stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was omdat de inspecteur haar niet had ingelicht over de mogelijkheid van bezwaar (rechtsmiddelenclausule). Hof Den Bosch had eerder in de procedure al gewezen op de gelijkstelling van de BPM-aangifte met een voor bezwaar vatbare beschikking. In tegenstelling tot het hof vond de Hoge Raad dat deze gelijkstelling een beroep op het ontbreken van de rechtsmiddelenclausule niet in de weg stond. Maar omdat de bv een deskundige gemachtigde had, moest deze al kennis hebben van de mogelijkheid tot bezwaar. De Hoge Raad oordeelde dat de termijnoverschrijding door de bv niet verschoonbaar was, zodat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk was verklaard.
Wet: artikel 6, eerste lid wet BPM 1992, artikel 26, tweede lid AWR en artikelen 3:45 en 6:11 Awb
Meer informatie: Hoge Raad, 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3441
Geef een reactie