Het toepassen van listige kunstgrepen om vermogen te verzwijgen voor de Belastingdienst is een strafverzwarende omstandigheid. Hof Amsterdam heeft duidelijk gemaakt dat zo’n listigheid alleen leidt tot maximering van de boete als de list plaatsvond op het moment van het verzwijgen van het vermogen.
Een man was na het overlijden van zijn ouders en zijn zus in de jaren ’90 de enige uiteindelijk gerechtigde van een stichting. Zijn ouders hadden in deze stichting buitenlands spaargeld ondergebracht voor het geval zij vanwege een nieuwe Jodenvervolging moesten vluchten. De man gaf het geld nooit op in zijn aangifte inkomstenbelasting. In 2005 had hij dringend geld nodig voor zijn bedrijf. Hij droeg de buitenlandse familietegoeden ter waarde van ongeveer € 1 miljoen over aan een vriend in Georgië. In ruil daarvoor zou deze vriend zijn bedrijf financieren. Uiteindelijk kwam de Belastingdienst achter deze opzet. Voor het opzettelijk verzwijgen van vermogen kreeg de man een vergrijpboete opgelegd. De inspecteur wilde de maximale boete opleggen van 100% van de alsnog verschuldigde belasting. De listigheid waarmee de man het vermogen had verborgen, zou een strafverzwarende omstandigheid zijn. Het hof was het daarmee niet eens. Het vergrijp – het verzwijgen van het vermogen – had plaatsgevonden vanaf 1998 terwijl de list pas in 2005 was uitgevoerd. Ook de grootte van het verzwegen vermogen was op zich geen reden om de boete te maximeren. De rechter stelde daarom de boete vast op 50%.
Wet: artikel 67d, eerste lid AWR
Besluit: paragraaf 8, achtste lid Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst
Meer informatie: Hof Amsterdam, 27 november 2014 (gepubliceerd 9 december 2014), ECLI:NL:GHAMS:2014:5074
Geef een reactie