Het feit dat, nadat een belastingplichtige een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld, een voorlopige aanslag wordt opgelegd of verminderd, is op zichzelf onvoldoende reden voor een uitzondering op de volgende hoofdregel. De fiscus is bij het vaststellen van een definitieve aanslag IB/PVV niet gebonden aan een aan de voorlopige aanslag ten grondslag liggend standpunt.
Zo stelde een man die als professioneel sporter werkte in Japan en Zuid-Korea dat bij hem het vertrouwen was gewekt dat voor zijn inkomsten uit Zuid-Korea in 2009 de vrijstellingsmethode kon worden toegepast. De man voerde aan dat de inspecteur de voorlopige aanslagen voor zowel 2009 als 2010 had verminderd in overeenstemming met zijn aangiften en bezwaarschriften. Hij vond ook dat de inspecteur naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften eerst een grondig onderzoek had moeten doen naar de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voordat hij de aanslagen vaststelde. Het hof wees de man erop dat de voorlopige aanslag slechts een grondslag schept voor het doen van vooruitbetalingen op de definitieve belastingschuld. De voorlopige aanslag pleegt daarom te worden vastgesteld aan de hand van niet of slechts zeer globaal door de inspecteur gecontroleerde gegevens. Het achterwege laten van een grondig onderzoek door de inspecteur bracht volgens het hof juist mee dat de man niet mocht aannemen dat de inspecteur een weloverwogen standpunt had ingenomen. Tijdens de zitting werd bovendien duidelijk dat de man met de aangifte en het bezwaarschrift de aangelegenheid van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, niet uitdrukkelijk en gemotiveerd had voorgelegd aan de inspecteur. Het beroep van de man op het vertrouwensbeginsel mocht dus niet baten. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van de man zonder nadere motivering ongegrond.
Meer informatie: Hoge Raad, 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3509
Geef een reactie