Als tussen het afsluiten van een koopovereenkomst en de levering van het gekochte goed een verleggingsregeling wordt ingevoerd, zal de afnemer btw moeten afdragen. Hij kan geen beroep doen op het rechtszekerheidsbeginsel, omdat hij de btw al in mindering mag brengen op de overeengekomen koopprijs.
De Hoge Raad trok deze conclusie uit zijn interpretatie van artikel 53 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Volgens de Hoge Raad valt uit dit artikel af te leiden dat een afnemer, die op het tijdstip van de beleidswijziging de verschuldigde btw nog niet heeft betaald, zijn koopprijs mag verminderen. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag dat de leverancier dankzij de wijziging minder hoeft af te dragen. In desbetreffende zaak had een exploitant van binnenschepen een motorpassagiersschip gekocht voor € 500.000 inclusief btw. De exploitant nam dit schip af van de curator van een failliete holding-bv. De koopovereenkomst was gesloten op 9 oktober 2007. De levering vond plaats op 23 januari 2008. Op 1 januari 2008 werd een beleidswijziging ingevoerd. Grofweg gezegd hield deze wijziging in dat de btw ook naar de afnemer werd verlegd bij levering van zaken tot executie van een zekerheid op deze zaken. De exploitant moest dus de btw afdragen. De Hoge Raad wees erop dat de exploitant de koopprijs mocht verminderen met de btw die de leverancier niet meer hoefde af te dragen. Er was daarom hier geen sprake van enig belang dat op grond van het rechtszekerheidsbeginsel moest worden gerespecteerd.
Wet: artikelen 12, vijfde lid en 53 Wet OB 1968
Besluit: artikel 24ba, eerste lid, onderdeel d Uitv.besl. OB 1968
Meer informatie: Hoge Raad, 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3567
Geef een reactie