Een aansprakelijkstelling is niet onredelijk laat als de ontvanger, tussen het moment waarop de bv voor het eerst in gebreke is met het betalen en de aansprakelijkstelling, steeds actief is geweest met de invordering van de aanslag, onder meer door een eerdere aansprakelijkstelling van de bestuurder.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft dit duidelijk gemaakt aan een bestuurder van een bv, die een vergoeding eiste voor kosten van rechtsbijstand die hij in verband met een eerdere procedure had gemaakt. De ontvanger van de Belastingdienst had deze bestuurder in maart 2006 aansprakelijk gesteld voor een naheffingsaanslag van de bv. In juni 2011 vernietigde de rechter deze aansprakelijkstelling, omdat de bv bij het uitbrengen van de beschikking aansprakelijkstelling (nog) niet met het betalen van de naheffingsaanslag in gebreke was. In november 2011 stelde de ontvanger de bestuurder opnieuw aansprakelijk voor diezelfde naheffingsaanslag. Het hof stelde voorop dat voor zover de eerdere procedure, langer had geduurd dan redelijk is, daarvoor geen vergoeding kon worden toegekend, aangezien die eerdere procedure in 2011 was geëindigd. Het hof oordeelde verder dat de tweede aansprakelijkstelling niet onredelijk laat had plaatsgevonden. De rechtsvordering tot betaling van de naheffingsaanslag was ten tijde van de aansprakelijkstelling immers nog niet verjaard. Omdat deze aansprakelijkstelling de bestuurder betrof was hij daarvan op de hoogte en kon hij redelijkerwijs niet menen dat de ontvanger van (verdere) aansprakelijkstelling zou afzien. Het hof vond dat de bestuurder er steeds rekening mee had kunnen houden dat hij (wederom) aansprakelijk kon worden gesteld. De stelling van de bestuurder dat effectieve verdediging – gelet op het tijdsverloop – niet meer mogelijk was, mocht niet baten.
Wet: artikel 36 Invorderingswet 1990
Meer informatie: Hoge Raad, 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3584
Geef een reactie