Een ondernemer die zijn woon-bedrijfspand volledig tot zijn ondernemingsvermogen wil rekenen moet in ieder geval aannemelijk maken dat bepaalde ruimten in die woning exclusief worden gebruikt ten behoeve van de onderneming. Of dat er bijvoorbeeld toezicht vanuit de woning op de bedrijfsruimte noodzakelijk is.
Zo wilde een echtpaar hun nieuwe woon-bedrijfspand volledig rekenen tot hun ondernemingsvermogen. Dit pand werd in privé gekocht en bestond uit een woning met ondergrond en een tot bedrijfsruimte verbouwde paardenstal op 20 meter afstand van de woning. Na de verbouwing werd een deel van de ondernemingsactiviteiten vanuit de nieuwe bedrijfsruimte verricht. De overige werkzaamheden vonden nog voornamelijk plaats vanuit het oude pand. De inspecteur nam het standpunt in dat alleen het oude pand en de bedrijfsruimte in het nieuwe woon-bedrijfspand tot het ondernemingsvermogen behoorden. Het hof stelde voorop dat hier sprake was van een splitsbare onroerende zaak, en dus moest de etikettering van de woning en de bedrijfsruimte apart worden beoordeeld. Het hof besliste dat de woning niet meer dan dienstbaar was aan de onderneming. De omstandigheid dat in het woonhuis van het echtpaar incidenteel zakelijke gesprekken plaatsvonden, en één werknemer in de nabijgelegen bedrijfsruimte voor sanitair aangewezen was op de in de woning daarvoor aanwezige voorzieningen, was onvoldoende om de woning te rekenen tot het ondernemingsvermogen. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van het echtpaar zonder nadere motivering ongegrond.
Wet: artikel 3.8 Wet inkomstenbelasting 2001
Meer informatie: Hoge Raad, 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3657
Geef een reactie