Bij de uitkoop van een maat die disfunctioneert, kan niet iedere betaling in één keer van de winst worden gebracht. Dit oordeelt de Hoge Raad.
Het ging in deze zaak om een belastingadviseur die met zijn holding deelnam in een maatschap. Na gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer was hij in de periode 2003 tot en met 2007 nauwelijks aan het werk. Eind 2007 sloten de zieke adviseur en de overige maten een vaststellingsovereenkomst waarin zij overeenkwamen dat de maat zou uittreden en zijn maatschapsaandeel zou verkopen aan de overige maten. In geschil was of de maten de betaalde uitkoopsom in één keer ten laste van de winst mochten brengen of dat ze dit bedrag moesten activeren. Hof Den Haag oordeelde eerder dat de goodwill in één keer aftrekbaar was, omdat de uitkoop noodzakelijk was om het bedrijf te vrijwaren van verder oplopende verliezen in de toekomst. Zie ook ‘Goodwill in één keer aftrekbaar’. De Hoge Raad ging daar echter niet in mee en wees daarbij op een arrest uit 1955. Daarin werd onder meer beslist dat wanneer bij de uitkoop van een zittende vennoot een bedrag wordt betaald omdat die vennoot niet bijdraagt aan de omzet van de onderneming, dit bedrag niet ineens ten laste van de winst kan worden gebracht. Zo’n betaling vormt namelijk een betaling voor het brengen van een wijziging in de bestaande winstverdeling en moet worden geactiveerd. Uitzondering geldt als de bedrijfswaarde van wat de overblijvende maten daartegenover hebben verkregen lager is. De uitspraak van Hof Den Haag dat het hele bedrag in één keer in aftrek mocht worden gebracht kon niet in stand blijven en de Hoge Raad verwees de zaak naar Hof Amsterdam.
Meer informatie: Hoge Raad, 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3597
Geef een reactie