Als pas in hoger beroep aanspraak wordt gemaakt op een vergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank, moet volgens de Hoge Raad naar de duur van de totale procedure tot dan toe worden gekeken.
In deze zaak had een belastingplichtige een geschil met de inspecteur over de in rekening gebrachte aanmaningskosten van € 6. Naar zijn mening had de behandeling van zijn geschil door de rechtbank te lang geduurd. Bij het hof eiste hij in verband hiermee een vergoeding van immateriële schade. Het uitgangspunt is dat de redelijke termijn is overschreden als de rechtbank niet binnen twee jaar na ontvangst van het bezwaarschrift door de Belastingdienst uitspraak heeft gedaan. Het gerechtshof moet vervolgens binnen twee jaar nadat het beroep in cassatie is ingesteld uitspraak doen. Volgens de Hoge Raad is het geen probleem dat de belastingplichtige pas in hoger beroep aanspraak heeft gemaakt op de schadevergoeding vanwege de lange duur van de behandeling door de rechtbank. Rechtbank Den Haag had de termijn van twee jaar met ruim drie maanden overschreden. Nu de belastingplichtige echter pas in hoger beroep verzocht om de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, moest naar de duur van de totale procedure tot dan toe worden gekeken. Vanaf de dag dat de belastingplichtige bezwaar maakte tot de dag van de hofuitspraak, waren niet meer dan vier jaar verstreken. De voortvarende behandeling van het hoger beroep leidde er daarom toe dat de overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank werd gecompenseerd. De Hoge Raad oordeelde dat het verzoek om vergoeding van immateriële schade terecht was afgewezen.
Wet: 8:73 Awb (tot 1 juli 2013)
Meer informatie: Hoge Raad, 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3562
Geef een reactie