Rechtbank Gelderland benadrukt dat het leerstuk van onzakelijke lening ook van toepassing kan zijn op geldverstrekkingen aan zustermaatschappij. Ook zustermaatschappijen zijn immers aan te merken als gelieerde vennootschappen.
Zo wilde een bv een lening van € 436.667 en een rekening-courant van € 45.967 ten laste van haar resultaat in mindering brengen, toen haar zustermaatschappij failliet ging. De inspecteur weigerde dit, omdat het totaal van de aan de lening en rekening-courant verbonden voorwaarden volgens hem onzakelijk was. De rechtbank stelde voorop dat bij geldverstrekkingen tussen zustermaatschappijen het leerstuk van de onzakelijke lening eveneens toepassing kan vinden. Zustermaatschappijen zijn immers aan te merken als gelieerde vennootschappen in de zin van het arrest van de Hoge Raad van 25 november 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BN3442). Volgens de rechtbank had de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de bv een debiteurenrisico had gelopen dat een onafhankelijke derde ten tijde van de geldverstrekking niet zou hebben genomen. En gelet op de vermogenspositie van de debiteur ontbrak niet alleen in formele zin de zekerheid, maar was ook in materiële zin de zekerheid voor de terugbetaling niet geborgd. Daarbij werd voor een lening met een hoog risico een zeer lage rente gehanteerd. Volgens de rechtbank kon in dit geval geen rente worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening of rekening-courant, onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden, aan de bv te verstrekken. De stelling van de bv dat sprake was van bijzondere omstandigheden, mocht evenmin baten. De rechtbank verklaarde het beroep van de bv ongegrond.
Wet: artikel 3.25 Wet IB 2001 en artikel 8, eerste lid, Wet Vpb 1969
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 2 december 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:7355
Geef een reactie