Goed koopmansgebruik staat niet toe dat men een voorziening vormt voor voor- of nadelen van de globalisatieregeling in de omzetbelasting. Zo luidt het oordeel van de Hoge Raad in de volgende zaak.
Een ondernemer die kiest voor toepassing van de globalisatieregeling in de omzetbelasting kan in vergelijking met een ander regime (zoals de goederenmargeregeling) een tijdelijk voordeel behalen als het gaat om in de toekomst af te dragen btw. Dat voordeel ontstaat wanneer ten opzichte van de omzetbelasting die zou moeten worden afgedragen over de geïndividualiseerde winstmarge van een geleverd goed, in een bepaald tijdvak sprake is van relatief lage verkopen en/of relatief hoge inkopen. Dat voordeel behoort in beginsel tot de winst van het jaar waarin dat voordeel zich voordoet. Het is dan ook niet mogelijk om een voorziening te vormen voor omzetbelasting die verband houdt met toekomstige verkopen van tot de voorraad behorende goederen die na balansdatum verschuldigd worden. De aard en de omvang van die verkopen zijn op balansdatum immers niet met een redelijke mate van zekerheid vastgesteld dan wel vast te stellen. Volgens de Hoge Raad past dit niet bij de globalisatieregeling. Hetzelfde geldt uiteraard voor een nadeel (dus relatief hoge verkopen en/of relatief lage inkopen).
Wet: artikel 3.25 Wet IB 2001 en artikel 28d Wet op de omzetbelasting 1968
Meer informatie: Hoge Raad, 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1184
Geef een reactie