Als een belegging niet binnen het kader van de normale uitoefening van de onderneming past, zal de ondernemer aannemelijk moeten maken dat de belegging op een zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat aangenomen kon worden dat de belegde middelen tijdig weer in de onderneming beschikbaar zouden zijn. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan.
Een ondernemer die samen met zijn vader een akkerbouwbedrijf exploiteerde, ging een risicovolle belegging aan, maar hij had geen risicobeperkende maatregelen getroffen. Dit kwam hem duur te staan toen bleek dat een beleggingsadviseur met zijn geld ervan door was gegaan. De man had een bedrag van € 800.000 geleend bij een bank. Dit bedrag werd diezelfde dag nog overgemaakt naar de rekening van de adviseur. Maar de man had de bank verteld dat de lening bedoeld was als voorschot op de overnamesom in verband met de bedrijfsovername die een paar maanden later zou plaatsvinden. De man had zowel de lening als de ter belegging overgemaakte gelden aangemerkt als ondernemingsvermogen. Toen het duidelijk werd dat de gelden als verloren konden worden beschouwd, besloot de man de beleggingen af te waarderen tot nihil. De rechtbank kwam tot het oordeel dat de beleggingen tot het privévermogen moesten worden gerekend en dus niet aftrekbaar waren. Volgens de rechter had de man niet aannemelijk gemaakt dat de beleggingen binnen het kader van de normale uitoefening van het akkerbouwbedrijf waren verworven. En van belegging van tijdelijk overtollige liquide middelen was evenmin sprake. Hieraan deed niet af dat de beweegreden voor de tijdelijke belegging was dat de man een extra rendement wilde behalen om te kunnen aflossen op de bedrijfsfinanciering dan wel om toekomstige uitbreidingen te kunnen financieren.
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland, 15 april 2014 (gepubliceerd 21 mei 2014),
Geef een reactie