Door de vele onduidelijkheden over de juridische consequenties na het Van der Steen arrest kan niet worden gezegd dat het aan grove schuld van een dga is te wijten dat geen omzetbelasting was voldaan over het privégebruik van een woning, en staking van de verhuur van de werkruimte aan zijn B.V. In zo’n geval is er voor een vergrijpboete geen plaats.
Een directeur-grootaandeelhouder (dga) en zijn vennootschap vormden van 2005 tot medio 2007 een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Zij hadden op grond van het arrest Van der Steen btw voor de bouw van een woning in 2006/2007 als voorbelasting in aanmerking genomen. Vanaf 1 januari 2008 verhuurde de dga een werkruimte in de woning aan de B.V. en bracht btw over de huurprijs in rekening. In 2015 kreeg de dga een naheffingsaanslag, inclusief een forse boete, opgelegd voor het privégebruik van de woning en de staking van de verhuur in 2010. Door de staking van de verhuur zou een interne levering hebben plaatsgevonden, als gevolg waarvan bijna twee ton aan voorbelasting moest worden herzien. De rechtbank vond dat de inspecteur ten onrechte de voorbelasting had herzien. De dga was geen btw-ondernemer in de periode waarin de voorbelasting in aanmerking was genomen. De naheffingsaanslag kon niet worden gegrond in de herziening van de door de fiscale eenheid in aftrek gebrachte btw. Dit was immers geen btw die belanghebbende in aftrek had gebracht. Bovendien stond het HR-arrest van 14 december 2012 aan die herziening in de weg. Wel had de inspecteur terecht omzetbelasting voor het privégebruik bij belanghebbende nageheven. Met het verhuren van de werkruimte in de woning was sprake van een ondernemingsactiviteit van belanghebbende. Uit de administratieve handelingen bleek dat de dga het pand tot zijn ondernemingsvermogen had gerekend. Nu de naheffingsaanslag wat betreft de herziening werd vernietigd, moest de vergrijpboete over dat gedeelte eveneens worden vernietigd. Belanghebbende kon geen grove schuld worden verweten.
Wet: artikelen 3, lid 3 onderdeel c, en 4, lid 2, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB 1968
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2 juni 2017, (gepubliceerd op 30 juni 2017), ECLI:NL:RBZWB:2017:3464
Geef een reactie