Een onafhankelijke derde zou nooit zonder enige vergoeding te bedingen bij mondelinge overeenkomst een (qua toekomstig bereik) ongecausuleerde borgstelling aangaan, en dus een blootstelling aan een aanzienlijke potentiële aansprakelijkheid aanvaarden zonder risicobeperking. Zo’n borgstelling door een aandeelhouder is niet zakelijk en een eventueel verlies daarop is daarom niet aftrekbaar.
In het jaar 2004 had een man die een aanmerkelijk belang had in verschillende B.V.’s zich borg gesteld voor al hetgeen deze B.V.’s, aan de bank nu of in de toekomst mochten zijn verschuldigd, uit welken hoofde ook, zowel in als buiten rekening-courant. In 2007 sloten de bank en de B.V.’s een overeenkomst voor een kredietfaciliteit van € 1,7 miljoen, waarvan een rekening-courant krediet van € 50.000. In 2009 werd de kredietovereenkomst verder uitgebreid en werd de borgstelling van de ab-houder verhoogd tot € 250.000. In 2010 werd de ab-houder als borg voor dit bedrag door de bank aangesproken. De inspecteur meende dat sprake was van een onzakelijke borgstelling. Hij moest dus aannemelijk maken dat een onafhankelijke derde niet bereid zou zijn geweest eenzelfde aansprakelijkheid te aanvaarden onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden als die golden ten tijde van de verstrekking van de geldlening door de bank. De rechtbank vond dat de inspecteur hierin slaagde. Er was geen schriftelijke overeenkomst ter zake van de borgstelling tussen belanghebbende en de B.V.’s opgemaakt en er was in het geheel ook geen vergoeding voor de borgstelling afgesproken. Daarnaast waren er geen zekerheden verstrekt of andere afspraken gemaakt voor het geval de financiële situatie van de B.V.’s zou verslechteren. Belanghebbende had bovendien aangegeven dat hij zich borg had gesteld om voor de B.V.’s gunstiger financiële leningsvoorwaarden te krijgen, namelijk een lager rentepercentage. Ook in deze omstandigheid zag de rechtbank steun voor het oordeel dat de borgstelling moest worden aangemerkt als een handelen van de ab-houderals zodanig. Het oordeel hield tevens in dat ook geen vergoeding was te bepalen, waarmee de borgstelling wel als zakelijk zou kunnen gelden.
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland, 4 juli 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:1599
Geef een reactie